Vrijwillige ouderdomsverzekering
De Ouderdomswet is te beschouwen als een aanvulling van de Invaliditeitswet. Terwijl de Invaliditeitswet de geldelijke gevolgen van den ouderdom voor de arbeiders tracht op te vangen door de verplichte verzekering, wil de Ouderdomswet een gelijksoortig doel bereiken voor allen door een vrijwillige verzekering, waarvoor de verzekerde zelf zijn premie moet betalen. De vrijwillige ouderdomsverzekering is in principe dus niets anders dan een rente-verzekering, zooals die ook bij iedere levensverzekeringsmaatschappij gesloten kan worden, echter met staatsgarantie voor de verzekerden.
Eigen rente
De lijfrente, die men voor zich zelf kan verzekeren, bedraagt 3 tot 20 gulden per week, ingaande op het 65ste levensjaar of vroeger.
Weduwenrente
De rente, die men zijn weduwe (weduwnaar) kan verzekeren, kan ten hoogste ƒ 10 per week bedragen en gaat in na het overlijden van den verzekeringnemer.
Begrafenisgeld
Bovendien wordt na het overlijden van een verzekerde, die ten minste 3 jaar verzekerd is geweest, een bedrag van ƒ 100 uitbetaald aan dengene, die door den verzekerde daartoe is aangewezen. Heeft die aanwijzing niet plaats gehad, dan wordt dat bedrag aan de(n) echtgenoot^) uitgekeerd, en als die er niet is, aan dengene, die binnen drie maanden aantoont, dat hij voor de begrafenis heeft gezorgd. Crematie wordt hierbij niet beschouwd als een begrafenis. Sterft dus een verzekerde, die geen weduwe of weduwnaar achterlaat, zonder een persoon te hebben aangewezen, die deze ƒ 100 moet ontvangen, en wordt hij gecremeerd, dan ontvangen de nabestaanden die ƒ 100 niet. Voor hen, die zich willen laten verbranden, is het dus zaak te zorgen, iemand te hebben aangewezen, die bevoegd is die ƒ 100 te ontvangen. Dit is trouwens uit practisch oogpunt aan een ieder aan te raden.
Voor kinderen beneden 6 jaar is de uitkeering bij overlijden eenigszins anders geregeld.
Uitkeering
De uitkeering heeft in den regel plaats ten postkantore van den rentetrekker. Wordt deze in een gesticht of inrichting verpleegd, waarvan de kosten geheel of ten deele komen ten laste van een publiek lichaam of een instelling van liefdadigheid, dan kan de uitkeering voor den duur dier verpleging geheel of ten deele geschieden aan het orgaan, dat de kosten dier verpleging betaalt.
Verjaring
Renten, die binnen het jaar na de betaalbaarstelling niet zijn opgevorderd, worden niet meer uitbetaald. Zijn de termijnen van een rente gedurende 5 jaar niet ingevorderd, dan is het recht op de rente vervallen, doch de rentetrekker kan dan weer in zijn recht worden hersteld
door den Minister, en wel met ingang van de week, volgende op die, waarin het verzoek om herstel is gedaan.
Bescherming van rente.
De rente is onvervreemdbaar, niet vatbaar voor verpanding, beleening en beslag en valt buiten faillissement. Een volmacht tot inning der rente is steeds herroepelijk.
Einde premiebetaling.
De verzekerde kan te allen tijde de premiebetaling eindigen en krijgt dan recht op een vrije rente, (natuurlijk minder dan het bedrag, waarvoor hij heeft afgesloten) ingaande op den leeftijd, waarop volgens de oorspronkelijke overeenkomst de rente zou ingaan. In dat geval wordt het bedrag van ƒx00 bij overlijden niet uitbetaald. Zou het bedrag der rente, waarop de verzekerde op deze wijze recht krijgt, minder dan 25 cent per week bedragen, dan wordt hem de contante waarde uitgekeerd op den dag, waarop hij den oorspronkelijk vastgestelden leeftijd heeft bereikt. Heeft men 10 achtereenvolgende premies niet betaald, dan wordt men geacht de premiebetaling te hebben gestaakt. Men kan evenwel de verzekering te allen tijde herstellen, door betaling van een inkoopsom. Dan wordt echter het bedrag van ƒ 100 bij overlijden alleen uitbetaald, als dat overlijden plaats vindt langer dan een jaar na het herstel der verzekering.
Beroep.
Van de beslissingen omtrent weigering tot het sluiten van een verzekering, vaststelling van de premie, toekenning of weigering van een rente of uitkeering na overlijden, eindigen van premiebetaling en herstel der verzekering, staat beroep open bij de Raden van Beroep, en van hun uitspraken hooger beroep bij den Centralen Raad van Beroep te Utrecht.
Overgangsbepalingen.
Ook hier zijn voor het thans levende geslacht hoogst belangrijke overgangsbepalingen opgenomen, waarin feitelijk geheel of ten deele premievrij staatspensioen is opgenomen, opdat de werking van de wet niet eerst in een verre toekomst merkbaar zou zijn. Ieder Nederlander, of niet-Nederlander, die ten minste 6 jaar hier gewoond heeft, en die op 3 December 1919 35 jaar oud, doch nog geen 65 jaar oud was, kon zich vóór 3 December 1923 bij deze verzekering aansluiten voor een rente van ƒ 3 per week, na het 65ste jaar, tegen betaling van 39 cent premie per week. Bij deze verzekering moet uiteraard door het Rijk bij betaald worden, en zij kan dan ook niet afgesloten worden door hen, die haar niet noodig hadden, t. w. die in de vermogensbelasting waren aangeslagen, (of wier echtgenoote in de vermogensbelasting was aangeslagen) of wie aangeslagen was in de Inkomstenbelasting naar een inkomen van ƒ 2000 of meer. Evenmin kan die rente verkregen worden door dengene, die ten tijde der aanmelding verzekeringsplichtig was volgens de invaliditeitswet, of een uitkeering krachtens de overgangsbepaling dier wet geniet.
Geheel premievrije rente.
Een geheel premievrije rente wordt gegeven aan hem, die op 3 December 1919 reeds 65 jaar was, onder dezelfde uitzonderingen als hierboven voor de gedeeltelijk-premievrije rente is opgesomd, behoudens dat deze vrije rente niet verkregen wordt, indien hij is aangeslagen in de Inkomstenbelasting voor ƒ 1200 of meer. (De gedeeltelijk-vrije rente krijgt men niet bij een inkomen van ƒ2000 of meer). Bovendien krijgt deze rente ook niet degene, die vroeger nagelaten heeft door arbeid in zijn behoeften te voorzien, ofschoon hij wel tot arbeiden in staat was. Ziet iemand, die op 3 December 1919 reeds 65 jaar was, zijn inkomsten verminderen, zoodat hij, hoewel hij vroeger die ƒ 3 per week niet noodig had, in de omstandigheid komt, dat hij aan de uitkeering behoefte krijgt, dan kan hij te allen tijde nog het verzoek om een vrije rente indienen, doch de uitkeering gaat dan in met ingang van den datum, waarop het verzoek gedaan is.
Intrekking.
De intrekking dezer vrije rente kan geschieden op grond, dat achteraf blijkt, dat de rentetrekker ten tijde dat het verzoek werd gedaan, aangeslagen was in de Vermogensbelasting, of in de Inkomstenbelasting voor meer dan ƒ 1200. Gelijke intrekking kan geschieden, indien de rentetrekker na het toekennen der rente in de termen valt voor de vermogensbelasting, of een inkomen krijgt van meer dan ƒ 1200. Beroep bij de Raden van Beroep, hooger beroep bij den Centralen Raad van Beroep.
Vrijheidsstraf.
Wie langer dan drie maanden in een strafinrichting moet zitten, krijgt gedurende dien tijd zijn vrije rente niet uitgekeerd, evenals zulks bij de uitkeering krachtens de Invaliditeitswet is bepaald.