Gemeenteverordeningen betreffende de heffing
De personeele belasting wordt geheven krachtens de wet van 16 April 1896, Stbl. No. 72, later meermalen gewijzigd. De belasting wordt door de Rijksadministratie geheven ten behoeve van de gemeenten van aanslag. Het Rijk keert de opbrengst uit aan de gemeenten van aanslag, terwijl ook
de gemeente de bevoegdheid heeft om bij verordening:
1°. de bij de Rijkswet vastgestelde tarieven der verschillende grondslagen door andere te vervangen;
2°. te bepalen, in welke der bestaande negen klassen de gemeente of verschillende van hare gedeelten zullen zijn ingedeeld;
3°. afstand te doen van de heffing naar de grondslagen of naar één der grondslagen mobilair, dienstboden, paarden, pleiziervaartuigen of biljarten;
4°. opcenten te heffen op de hoofdsom.
De gemeenten kunnen dus belangrijke wijzigingen aanbrengen. Zij kunnen echter nimmer de heffing der Personeele Belasting geheel achterwege laten; wel kunnen zij de tarieven belangrijk verlagen, zoodat de druk zeer gering wordt, maar naar den grondslag huurwaarde en den grondslag motorrijtuigen moet de belasting steeds geheven worden. De gemeente kan geen Personeele Belasting heffen naar andere grondslagen dan de wet noemt, derhalve niet een grondslag radiotoestellen invoegen, en evenmin kan bij gemeenteverordening verandering worden gebracht in de overige wettelijke bepalingen. Hierop is één uitzondering: bij gemeenteverordening kunnen nl. perceelen of gedeelten van perceelen, uitsluitend dienende tot uitoefening van het bedrijf van houder van een koffiehuis, restaurant of andere inrichting tot het gebruiken van spijzen en dranken tegen betaling worden gelijkgesteld hetzij met perceelen of gedeelten van perceelen, uitsluitend dienende tot logement (of tot winkel of lokaal tot uitstalling), waarvan de huurwaarde slechts voor 1/3 als belastbare huurwaarde in aanmerking komt, hetzij met z.g. gemeubileerde kamers, waarvan de huurwaarde slechts voor 2/3 als belastbare huurwaarde wordt aangemerkt.
Grondslagen. De wet kent de volgende grondslagen:
1°. huurwaarde;
2°. mobilair;
3°. dienstboden;
4o. paarden;
5°. motorrijtuigen;
6°. pleiziervaartuigen;
7°. biljarten.
De belasting naar den eersten en tweeden grondslag wordt geheven wegens het gebruiken van hier te lande gelegen gebouwen en gedeelten van gebouwen met hun aanhoorigheden. Onder aanhoorigheden worden verstaan gebouwen, erven en tot gemak, uitspanning of vermaak dienende gronden, bij een gebouw of gedeelte van een gebouw behoorende, en daarmede in gebruik. Buiten aanmerking blijven de gronden,die uitsluitend voor de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebezigd, alsmede de voor het publiek toegankelijke gronden van buitenplaatsen; een en ander voor zoover zij geen aanhoorigheid zijn van een sociëteit, logement, koffiehuis of andere inrichting tot het gebruiken van spijzen of dranken tegen betaling.
Grondslag huurwaarde
De belasting naar den eersten grondslag wordt berekend naar de huurwaarde van het perceel met de ongebouwde aanhoorigheden. Is het perceel gehuurd, dan kan in het algemeen de huurprijs als basis dienen, en wel de jaarhuurprijs op 1 Januari van het belastingjaar. Weekhuur wordt tot jaarhuur herleid door vermenigvuldiging met 50. Is in December in verband met het afloopen op 31 Maart van het loopende huurcontract een nieuw contract gesloten, ingaande 1 April, tegen een lagere huur, dan moet de huurwaarde toch nog worden gesteld op het bedrag van den ouden huurprijs. Indien de verhuurder de waterleiding betaalt, mogen deze kosten van den huurprijs worden afgetrokken. Betaalt de huurder behalve de gewone huur in geld nog andere kosten, die normaal ten laste van den verhuurder zijn, als grondbelasting, straatbelasting enz., dan moet het bedrag van deze kosten bij de huur worden opgeteld.
Bij een gehuurd perceel geldt niet steeds de huurprijs als huurwaarde. De huur kan onder abnormale omstandigheden zijn bedongen of een deel van het gehuurde perceel kan onbelast zijn of de huurwaarde van dit deel komt niet ten volle als belastbare huurwaarde in aanmerking. In al die gevallen evenals wanneer het perceel eigendom is, moet de huurwaarde van het perceel of het belaste gedeelte van het perceel geschat worden.
Het enkele feit, dat een huurprijs abnormaal hoog of laag is, wijst nog niet op abnormale omstandigheden. Abnormale omstandigheden, welke dus oorzaak zijn, dat de betaalde
huur niet als grondslag voor de belasting wordt genomen, zijn omstandigheden, waardoor de gewone wet van vraag en aanbod, die medebrengt, dat huurder en verhuurder beiden pogen de gunstigste voorwaarden te bedingen, wordt ter zijde gesteld of verzwakt door overwegingen van anderen aard; dergelijke omstandigheden kunnen zich b.v. voordoen bij huur van een werkgever, van een coöperatieve woningvereeniging, waarvan de huurder lid is.
Vrijgestelde gedeelten.
Een perceel of een gedeelte van een perceel kan volgens artikel 4 der wet buiten de belasting vallen. Vrij zijn onder meer perceelen of gedeelten van perceelen, uitsluitend gebruikt:
1°. als inrichting van onderwijs of tot opleiding voor een ambt, beroep of bedrijf. Dit geldt b.v. ook voor het gedeelte van een woonhuis van een leeraar, die daarin privaatlessen geeft en dat daarvoor uitsluitend wordt gebezigd en welk gedeelte daarvoor kennelijk is ingericht. Zelfs een kamer, uitsluitend dienende tot voorbereiding en verzorging van schriftelijk onderwijs, mits daarvoor kennelijk ingericht, valt onder de vrijstelling;
2°. tot fabriek of werkplaats, lokalen tot uitstalling niet daaronder begrepen. Onder het begrip werkplaats valt ook het vertrek, dat door een dokter ten plattelande uitsluitend tot apotheek wordt gebruikt, en verder de donkere kamer van een beroepsfotograaf, zoomede diens atelier (waar geposeerd wordt) en zijn wasch- en spoelkamer. Niet als werkplaats wordt aangemerkt de apotheek van den dokter, waarin geregeld patiënten worden behandeld, evenmin de wachtkamer van den beroepsfotograaf;
3°. tot atelier van een beeldend kunstenaar;
4°. tot stalling van runderen of ander vee, behalve paarden.
Verder is ook onbelast de paardenstal, de bergplaats of broeikas voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, en mits weer uitsluitend als zoodanig gebruikt en kennelijk daarvoor ingericht.
„Bergplaats” in beroep of bedrijf moet hier niet ruim worden opgevat. Aan de hand van de geschiedenis van de wet is alleen een bergplaats van koopwaren of van voorwerpen tot uitrusting van vaartuigen onbelast. Een safe-inrichting
van een bank is belast, evenals een archief van een groote bankinstelling, omdat er geen koopwaren worden opgeborgen. Wèl vrij is de garage voor vrachtauto’s, de garage van den autoverhuurder, van den taxi- en autobusondernemer, maar belast de garage van den handelsreiziger, waarin zijn personenauto gestald wordt, die hij uitsluitend voor zijn beroep bezigt. Vrij is de garage van den garageverhuurder, belast de garage van den dokter voor zijn wagen voor de practijk.
Behalve de vrijgestelde perceelen kent de wet nog perceelen of gedeelten van perceelen, waarvan de belasting naar de eerste twee grondslagen lager is dan gewoonlijk, omdat de huurwaarde en de waarde van het mobilair niet ten volle als belastbare waarde in aanmerking worden genomen. Zoo wordt de huurwaarde en ook de mobilairwaarde voor twee derden in aanmerking genomen bij :
1°. perceelen, die uitsluitend dienen tot uitoefening van het bedrijf van verhuurder van gemeubileerde woningen ;
2°. het gedeelte van een perceel, dat gemeubeld verhuurd is of dat gewoonlijk op deze wijze wordt verhuurd, doch tijdelijk geheel of gedeeltelijk onverhuurd en ongebruikt is.
Indien iemand een huis heeft gehuurd voor ƒ750,— en hij verhuurt hiervan twee gemeubileerde kamers, dan moet de belastingadministratie vier schattingen doen, en wel schatten de huurwaarde en mobilairwaarde van het gedeelte, dat in eigen gebruik is en waarover de volle belasting verschuldigd is en de huurwaarde en mobilairwaarde van het gedeelte, dat verhuurd wordt; hiervan geldt dan slechts tweederde voor de heffing der belasting.
In deze regeling ligt nog een voordeel, waarop later terug gekomen zal worden, (zie blz. 313).
De huurwaarde en de mobilairwaarde komen slechts voor één derde in aanmerking :
a. voor perceelen en gedeelten van perceelen, uitsluitend dienende tot uitoefening van het bedrijf van logementhouder, tot winkel of tot lokaal tot uitstalling;
b. perceelen en gedeelten van perceelen, die zich bevinden op badplaatsen, lust- of ontspanningsoorden, uitsluitend. dienende tot uitspanning of gezellig verkeer en niet dan gedurende een korten tijd van het jaar in exploitatie zijn. Verder de perceelen, vallende onder 1° en 2°, indien deze perceelen zich bevinden op badplaatsen, lust- of ontspanningsoorden, en doorgaans niet dan gedurende een korten tijd van het jaar worden verhuurd.
Een perceel tot de uitoefening van het bedrijf van logementhouder wordt alleen als zoodanig aangemerkt, indien daar doorgaans door reizigers voor korten tijd logies wordt genomen.
Schatting huurwaarde
Indien de huurprijs niet als huurwaarde voor de personeele belasting kan dienen, moet de huurwaarde geschat worden. Deze schatting geschiedt door vergelijking met onder normale omstandigheden gehuurde perceelen van dezelfde of de meest nabijkomende soort in dezelfde of een naburige gelijksoortige gemeente, waarbij gelet moet worden op stand en ligging. Kan een dergelijke vergelijking niet plaats hebben, dan wordt de huurwaarde gesteld op zes ten honderd, berekend over de verkoopwaarde, of, indien deze niet te bepalen is over een som, door vergelijking afgeleid uit de verkoopwaarde van andere perceelen van dezelfde of meest nabijkomende soort in dezelfde of een naburige gemeente.
Ambtswoning
De belastbare huurwaarde van een perceel, krachtens zijn ambt of zijn betrekking bewoond door iemand, in dienst van een publiekrechtelijk lichaam of van een kerk of kerkgenootschap, wordt niet hooger gesteld dan 12 percent van het ambtsinkomen, doch niet lager dan één derde van de werkelijke huurwaarde. Genot van vrij wonen wordt niet onder de inkomsten gerekend; daarentegen worden de inkomsten verminderd met de som, die voor het gebruik moet worden betaald.
Ambtswoning is ook de ambtswoning van een onderwijzer, ook al is hij niet in dienst van de overheid, enz.
Klasse-indeeling
De wet kent een indeeling der gemeenten in negen klassen. Bij gemeente-verordening kan de gemeente zich zelf in een bepaalde klasse plaatsen; ook kan het eene gedeelte van een gemeente in een andere klasse vallen dan het andere.
Deze indeeling in klassen heeft o.m. belang voor de vraag,
of er personeele belasting van een bepaald perceel zal worden geheven en hoeveel van de huurwaarde moet worden afgetrokken om te komen tot het bedrag, waarover het percentage der heffing zal worden berekend.
De belasting naar den eersten grondslag wordt niet geheven, wanneer de belastbare huurwaarde van het perceel in gemeenten of gedeelten van gemeenten behooren tot de
1e klasse niet meer bedraagt dan ƒ 250
2e ,, 225
3e „ 200
4e „ 175
5e „ 150
6e ,, 125
7e „ 100
8e „ 75
9e ,, 50
In welke klasse de gemeente of het gedeelte der gemeente is ingedeeld, wordt dus bij de gemeente-verordening beslist. Het wettelijk tarief is 10 percent van de belastbare huurwaarde, nadat deze verminderd is met:
ƒ245 in een gemeente 1e klasse
„ 220 2e
,, 195 3e
„ 170 4e
„ 145 5e
„ 120 6e
,, 95 7e
,, 70 8e
„ 45 9e
Het percentage kan bij gemeenteverordening gewijzigd zijn. Uit het bovenstaande volgt, dat indien iemand een huis heeft gehuurd in een gemeente ie klasse, welke het wettelijke tarief heeft en waarvan de huurprijs (gelijk aan de huurwaarde) ƒ iooo,— bedraagt, de belasting bedraagt: io percent van ƒ iooo, ƒ245,— = ƒ75,50.
Is ditzelfde perceel gedeeltelijk in gebruik voor het verhuren
van gemeubileerde kamers, dan zal zoowel het eigen woongedeelte als het gemeubeld verhuurd wordende gedeelte afzonderlijk geschat moeten worden. Stel dat in casu het eigen woongedeelte geschat wordt op ƒ 400,— en het andere deel op ƒ 570,— dan is verschuldigd :
10 percent van ƒ 400, ƒ245,— of 10 percent van ƒ 155,— = ƒ 15,50. Voor het gemeubeld verhuurd gedeelte bedraagt de belastbare huurwaarde twee derden van ƒ 570,— = ƒ380,—. De belasting bedraagt hiervoor 10 percent van ƒ 380, ƒ245,— = ƒ 13,50. Hieruit volgt, dat de verhuurder van gemeubileerde kamers, de winkelier enz. door de splitsing van het geheel een dubbel voordeel heeft. Grondslag mobilair. De belasting wordt berekend naar de waarde:
a. der stoffeering van ieder perceel, onverschillig wiens eigendom zij is;
b. der rijtuigen van den belastingplichtige, onverschillig waar zij zich bevinden, voor zoover niet uitsluitend gebezigd voor de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
Motorrijtuigen worden niet als rijtuigen beschouwd. Onder stoffeering wordt verstaan al hetgeen volgens art. 573 van het Burgerlijk Wetboek daartoe behoort, met uitzondering van schilderijen, doch met inbegrip van piano’s en dergelijke voorwerpen, die, om te worden gebruikt, gewoonlijk niet verplaatst worden.
Biljarten worden niet tot de stoffeering gerekend.
Mede worden niet tot stoffeering gerekend verzamelingen van kunst of wetenschap en de voorwerpen, die tot het bewaren of plaatsen van die verzamelingen dienen, indien die verzamelingen voor het publiek ter bezichtiging worden gesteld onder geen andere bepalingen dan door of vanwege den Minister van Financiën zijn goedgekeurd.
Onder waarde wordt verstaan de som, die gerekend wordt te kunnen worden bedongen bij verkoop onder normale omstandigheden ter plaatse daartoe geschikt.
Tot stoffeering behooren o. a. radiotoestellen, losse winkelkasten, kasregisters, snelwegers, schrijfmachines, trapnaaimachines.
Geen belasting wordt geheven over de waarde der stoffeering, indien de huurwaarde van het perceel in gemeenten of gedeelten van gemeenten behoorende tot de:
1e klasse niet meer bedraagt dan ƒ 280.
Is de waarde ƒ5000 of meer, dan bedraagt de belasting ƒ 73, 50 benevens ƒ 15,— voor elke geheele som van ƒ 1000-; waarmede zij het bedrag van ƒ 5000 te boven gaat.
Kinderaftrek.
De wet laat een aftrek toe op de belasting, verschuldigd naar den eersten en tweeden grondslag voor elk eigen of aangehuwd kind, kleinkind of pupil van den belastingplichtige, dat met hem het perceel bewoont en op 1 Januari van het belastingjaar nog geen 20 jaar is en ongehuwd.
Kinderen, die tijdelijk elders verblijven tot het verkrijgen van onderwijs, worden toch als inwonend beschouwd. Onder pupillen zijn enkel te verstaan kinderen, waarvan men voogd is.
Het percentage van aftrek is ten hoogste 14 percent en ten minste 2 percent per kind en is hooger, naarmate de huurwaarde lager is. Bij een huurwaarde van meer dan acht maal de bedragen, waarvoor in de verschillende klassen geen belasting naar den eersten grondslag wordt geheven, bestaat geen aanspraak op aftrek meer.
Grondslag dienstboden
De belasting wordt geheven wegens het in dienst hebben hier te lande van personen, gebezigd tot persoonlijke of huiselijke diensten. In ieder geval is dus de winkeljuffrouw, die uitsluitend in den winkel helpt, onbelast, evenzoo de werkvrouw, die uitsluitend de kantoren schoonhoudt, immers beiden verrichten geen huiselijke diensten. Staldienst en tuindienst behooren niet tot de persoonlijke en huiselijke diensten.
Vrijstellingen
De wet geeft verder een groot aantal vrijstellingen. Zoo zijn vrouwelijke dienstboden, die op 1 Januari den vollen ouderdom van achttien jaar nog niet hebben bereikt, vrij, alsmede mannelijke en vrouwelijke dienstboden, die op i Januari ouder dan 65 jaar zijn. Verder is onbelast de eenige vrouwelijke dienstbode, gehouden door iemand, die geen andere dienstbode houdt en drie of meer eigen of aangehuwde kinderen, kleinkinderen of pupillen bij zich heeft inwonen, die ongehuwd zijn en op den isten Januari den vollen ouderdom van twintig jaar nog niet hebben bereikt. Evenzoo is onbelast de eenige vrouwelijke dienstbode van een weduwnaar of van iemand, wiens echtgenoote wegens ziekte elders wordt verpleegd, een en ander voor zoover hij geen anderen dienstbode houdt.
Onbelast zijn ook, wat we in het dagelijksch leven noemen werkvrouwen en naaisters; de wet zegt hiervan, dat onbelast zijn :
1°. dienstboden, die doorgaans door meer dan één afzonderlijk wonenden persoon of gezin als zoodanig worden gebezigd en niet inwonen bij hem, te wiens behoeve
of ten behoeve van wiens gezin zij diensten verrichten;
2°. personen, die doorgaans niet meer dan drie dagen in de week in dienst zijn en niet inwonen.
Er staat hier doorgaans. In den schoonmaaktijd mag de werkvrouw dus wel een week elken dag komen.
Onbelast zijn ook de dienstboden, die den persoon, bij wien zij in dienst zijn, in den eersten, tweeden of derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan; onbelast zijn dus huiselijke diensten, verricht door iemands dochter, kleindochter, moeder, grootmoeder, nicht (oomzegster), schoonzuster, enz.
Eenige voorbeelden ter verduidelijking :
A is gehuwd. Hij heeft drie kinderen bij zich inwonen, die op i Januari nog geen twintig jaar waren. Hij houdt één vrouwelijke dienstbode van 22 jaar. Deze is nu onbelast, want het is de eenige vrouwelijke dienstbode en hij heeft drie inwonende kinderen beneden de 20 jaar.
Had A in plaats van één vrouwelijke dienstbode één mannelijken, al was deze nog zoo jong, dan viel die mannelijke dienstbode in de belasting, omdat alleen de eenige vrouwelijke dienstbode onbelast is.
Heeft A twee vrouwelijke dienstboden boven de achttien jaar, dan zijn beiden belast. Heeft hij één dienstbode van 22 jaar en één van 17 jaar (beiden vrouwelijk), dan wordt A niet aangeslagen, want het meisje van ij jaar telt niet mee. Heeft A nog één dag per week een werkvrouw, dan blijft hij vrij. Is A weduwnaar met dezelfde drie kinderen en houdt hij twee vrouwelijke dienstboden boven de 18 jaar, dan zijn beiden belast, omdat hij meer dan één dienstbode heeft.
Verder zijn o.m. nog onbelast ziekenverplegers en ziekenverpleegsters, die buiten het huis, waar zij dienst doen, hun woning aanhouden.
Tarief.
Volgens het wettelijk tarief, dat bij gemeentelijke verordening kan zijn gewijzigd, bedraagt de belasting jaarlijks :
a. voor elke vrouwelijke dienstbode, die op den eersten Januari van het belastingjaar den vollen ouderdom van een en twintig jaar nog niet heeft bereikt ƒ 4,—
b. wegens alle overige dienstboden :
voor één dienstbode f 6,-
twee dienstboden „ 17»—
drie i) 33)
vier » 54 —
vijf „ 80,—
zes » ui,—
zeven » 147 —
„ 188,—
negen )> 234,
tien „ 285,—
benevens ƒ 50,— voor iedere dienstbode boven tien en voor
elken mannelijken dienstbode ƒ 12,- - boven de voormelde
bedragen.
De wet kent verder een speciale vermindering voor personen, die doorgaans en hoofdzakelijk in het beroep of bedrijf van den belastingplichtige en bijkomstig in de huishouding werkzaam zijn. Hieronder valt een winkeljuffrouw, die ’s morgens, als het in de zaak niet druk is, in het huishouden helpt. Helpt de vrouw des huizes altijd in den winkel, en moet ze daarom voor het huishouden een dienstmeisje hebben, dan is deze vol belast.
Grondslag paarden. De belasting wordt geheven wegens het houden hier te lande van :
c. paarden, niet uitsluitend gebezigd voor de uitoefening van een beroep of bedrijf;
b. paarden, gebezigd voor de uitoefening der bedrijven van verhuurder van rijpaarden, manegehouder en paardenkooper.
Geen belasting is o.m. verschuldigd voor dienstpaarden van officieren, paarden, wier laatste melktand nog niet vervangen is door een snijtand, en voor hengsten als dekhengsten. Grondslag motorrijtuigen. De belasting wordt geheven wegens het houden hier te lande van motorrijtuigen.
Onder „houden” wordt volgens den Hoogen Raad verstaan het ter beschikking hebben van een motorrijtuig met den wil om dit overeenkomstig zijn bestemming te gebruiken. Geen belasting wordt geheven wegens het houden van:
o. motorrijtuigen door publiekrechtelijke lichamen; b. motorrijtuigen, die kennelijk ingericht zijn voor het vervoer van zieken, voor goederenvervoer, of voor het
vervoer van werktuigen, en uitsluitend of hoofdzakelijk daarvoor gebruikt worden;
c. motorrijtuigen, die uitsluitend worden gebezigd in het bedrijf van fabrikant of handelaar in die voorwerpen, en deel uitmaken van zijn handelsvoorraad.
d. rijwielen, waarop of waaraan een hulpmotor is aangebracht.
Tarieven.
De belasting bedraagt jaarlijks volgens het wettelijk tarief, waarvan bij gemeenteverordening kan zijn afgeweken :
a. wegens de motorrijwielen :
1e. voor ieder rijtuig, ingericht voor het vervoer van één persoon ƒ 6,—
2e. voor ieder rijtuig, ingericht voor het vervoer van meer dan één persoon, of dat door middel van een voorspan, zijspan of aanhangwagen gebezigd wordt tot het vervoer van meer dan een persoon ƒ 8,—.
b. Alle overige motorrijtuigen zijn belast naar de waarde met uitzondering van de motorrijtuigen op drie wielen, die belast zijn met ƒ 15,—. De belasting van de gewone automobielen bedraagt volgens het wettelijk tarief ƒ 2,— per ƒ 100,— bij een waarde van minder dan ƒ 2000,— met een minimum van ƒ 8,—.
Voor een motorrijwiel met duozitting is een hoogere belasting verschuldigd dan voor een gewoon motorrijwiel, ook al wordt de duo nimmer gebruikt. Is er een zijspan-, voorspanof aanhangwagen, dan is het de vraag, of de motorfiets wordt gebezigd voor het vervoer van meer dan één persoon. Een zijspan, waarin geen personen, doch uitsluitend goederen worden vervoerd, doet de belasting niet verhoogen, kan zelfs vrij zijn.
Onder de waarde van een motorrijtuig wordt verstaan de som, die gerekend wordt te kunnen worden bedongen bij verkoop onder normale omstandigheden ter plaatse daartoe geschikt. Bij een splinternieuwen auto mag men in het algemeen als waarde opgeven den catalogusprijs, verminderd met 20 percent. Van een ouden wagen is de waarde vaak zeer moeilijk te bepalen.
Een motorrijtuig wordt voor de helft belast, wanneer het uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor beroep of bedrijf wordt gebezigd. Onder beroep of bedrijf verstaat de wet uitdrukkelijk niet het rijden van de woning naar de vaste plaats van de beroeps- of bedrijfsbezigheden. Een kantoorbediende, die eiken dag van huis naar zijn kantoor rijdt, moet den auto voor ten volle belast aangeven, maar een aannemer, die met zijn wagen alle werken in de verschillende hoeken van de stad afrijdt, kan den auto wèl voor de helft aangeven.
Wat verstaat de wet onder nagenoeg uitsluitend ? Hieronder moet worden verstaan hoofdzakelijk. Zondags mag gerust voor pleizier worden gereden, mits dit Zondagsrijden geen hoofdzaak is en de auto niet slechts bijkomstig voor het bedrijf gebezigd wordt.
Een koopman echter, die dagelijks naar zijn kantoor rijdt, om vandaar klanten te bezoeken, en des avonds, van dat bezoek teruggekeerd, weer van zijn kantoor naar zijn woning rijdt, heeft volgens den Hoogen Raad geen aanspraak op het verminderde tarief, daar het rijden van huis naar kantoor niet als rijden voor beroep wordt beschouwd.
Voor motorrijtuigen, die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend worden gebezigd in het bedrijf van verhuurder van motorrijtuigen of ondernemer van personenvervoer, en voor de motorrijtuigen, die tevens in een dier bedrijven, doch hoofdzakelijk in het bedrijf van fabrikant van of handelaar in die voorwerpen, worden gebezigd, bedraagt de belasting slechts 1/4 van het gewone tarief.
Pleziervaartuigen.
De belasting wordt geheven wegens het houden, hier te lande, van pleiziervaartuigen. Buiten de belasting vallen die vaartuigen, welke in den regel door handkracht worden voortbewogen, alsmede zeil vaartuigen met een zeiloppervlakte van niet meer dan 16 M2.
Biljarten.
De belasting wordt geheven wegens het houden hier te lande van biljarten. Onbelast zijn de toestellen, die om gebruikt te worden in den regel worden verplaatst. De wet kent een afzonderlijk tarief voor biljarten, die gehouden worden in koffiehuizen en andere voor het publiek toegankelijke inrichtingen, nl. voor ieder biljart f2o,—, voor biljarten, die gehouden worden in woningen voor ieder biljart ƒ 50,— en wegens de overige (dus bijvoorbeeld biljarten in sociëteiten) bedraagt de belasting ƒ35,—.
Gezin.
De verschillende gedeelten van een perceel, in gebruik bij leden van hetzelfde gezin worden tezamen aangemerkt als één perceel, in gebruik bij het hoofd van het gezin. Deze wordt ook aangeslagen voor de rijtuigen, dienstboden, paarden, motorrijtuigen en pleiziervaartuigen van de leden van het gezin. Als leden van een gezin worden aangemerkt bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in den tweeden graad der zijlinie, verblijf houdende in gedeelten van één gebouw, die inwendig gemeenschap met elkaar hebben, tenzij blijkt, dat die personen inderdaad tot verschillende op zich zelf wonende gezinnen behooren. Als verblijf houdenden worden niet aangemerkt zij, die tot het verkrijgen van onderwijs of tot andere doeleinden doorgaans elders vertoeven. Ook worden als leden van een gezin beschouwd alle andere personen, die één of meer woonvertrekken in gemeenschappelijk gebruik hebben. De hoofdgebruiker, die gemeubileerde kamers verhuurt, wordt voor die gemeubileerde kamers aangeslagen; die gemeubileerde kamers vormen één afzonderlijk perceel, waarvoor een afzonderlijke belastingregeling geldt.
Iemand die gemeubileerde huizen verhuurt, is daarvoor belastingplichtig en niet de huurder zelf.
Belastingjaar
Het belastingjaar loopt van 1 Januari tot 31 December. Wie op 15 Januari belastingplichtig is, wordt volgens den toestand op dien datum over het geheele jaar aangeslagen.
Wie belastingplichtig wordt na 15 Januari, wordt aangeslagen naar den toestand bij den aanvang van zijn belastingplichtigheid over zooveel twaalfde gedeelten van het jaar, als er nog niet geheel verstreken maanden overblijven. Dat wil zeggen, dat iemand die een huis betrekt op 6 April over de maanden April tot en met December, dus over negen maanden belastingplichtig is. Voor de eerste twee grondslagen wordt geen aanslag opgelegd, indien iemand een perceel in gebruik neemt binnen zes weken, nadat hij een ander of hetzelfde perceel heeft ontruimd.
In geval de toestand in den loop van het jaar voor wat betreft de grondslagen dienstboden, paarden, motorrijtuigen, pleiziervaartuigen of biljarten verandert, waardoor de
belasting wordt verhoogd, vindt eveneens een aanslag naar tijdsgelang plaats. Veranderingen naar de grondslagen, huurwaarde en mobilair blijven buiten aanmerking. Iemand, die dus op 15 Januari een huis met een huurwaarde van ƒ 600,— bewoont en 1 Mei verhuist naar een huis met een huurwaarde van ƒ 1200,—, krijgt voor het loopende jaar geen extra aanslag. Neemt diezelfde persoon echter op 1 Mei een derde (belastbare) dienstbode in dienst, dan krijgt hij voor die dienstbode wèl een aanvullingsaanslag. Het laatste geldt ook voor iemand, die zijn auto inruilt tegen een duurdere. Aanslag wegens verhooging van belasting heeft niet plaats, wanneer de verandering op of na 15 December intreedt.
Aangifteplicht.
Hij, wien een biljet is uitgereikt, moet de daarin gestelde vragen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud beantwoorden en het antwoord onderteekenen, Verder moet niettemin vóór 1 Februari aangifte worden gedaan, wanneer men belastingplichtig is naar den grondslag dienstboden, paarden, motorrijtuigen, pleiziervaartuigen en biljarten, ook al heeft men geen aangiftebiljet ontvangen. Indien na 15 Januari een belaste dienstbode in dienst wordt genomen, of een belaste auto, motorfiets, pleiziervaartuig of biljart wordt aangeschaft, dan moet binnen 14 dagen aangifte worden gedaan bij den ontvanger. Wordt dit niet gedaan, dan wordt het bedrag der belasting verdubbeld. Wordt de waarde van een motorrijtuig of een pleiziervaartuig hooger vastgesteld dan is aangegeven, dan wordt ook een verhooging opgelegd en wel 10 percent van het verschil tusschen de belasting, zooals zij is vastgesteld en de belasting volgens de aangegeven waarde.
Indien de belasting voor een gehuurd perceel tot een hooger bedrag wordt vastgesteld dan zij volgens de gedane aangifte zou bedragen, dan wordt zij verhoogd met het verschil tusschen de belasting naar den eersten grondslag volgens den werkelijken toestand en die volgens de gedane aangifte.
Indien de belasting voor dienstboden, paarden, motorrijtuigen, pleiziervaartuigen of biljarten tot een hooger bedrag wordt vastgesteld dan zij volgens de aangifte zou bedragen, behalve de waarde, wordt het verschil in belasting nog éénmaal extra geheven.
De aanslagen worden vastgesteld door den inspecteur der directe belastingen.
Bezwaarschriften
Een bezwaarschrift tegen den opgelegden aanslag kan binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet worden ingediend bij den betrokken inspecteur. Verzocht kan worden het bezwaarschrift mondeling toe te lichten. De uitspraak van den inspecteur moet met redenen omkleed zijn.
Een afschrift van die uitspraak wordt aangeteekend per post of tegen gedagteekend ontvangbewijs aan den reclamant gezonden.
Beroep
Bij bezwaar tegen die uitspraak kan men binnen dertig dagen, nadat het afschrift is toegezonden, in beroep komen bij den Raad van Beroep. Dit beroep geschiedt door indiening van een met redenen omkleed beroepschrift bij den Raad. Een afschrift der uitspraak wordt daarbij overgelegd.
Ontheffingen
In de volgende gevallen bestaat recht op ontheffing:
1°. indien een perceel wordt verlaten, zonder daarin eenige roerende goederen achter te laten en niet binnen zes weken daarna een ander of hetzelfde perceel in gebruik wordt genomen. De ontheffing wordt verleend van den aanslag naar de eerste twee grondslagen over de maanden van het jaar, die tijdens het verlaten van het perceel nog niet zijn ingetreden. (Aangifte hiervan doen binnen zes weken na het verlaten bij den inspecteur.)
2°. Indien een perceel wordt verlaten, zonder daarin eenige roerende goederen achter te laten en binnen zes weken daarna een perceel in gebruik wordt genomen, waarvan de belastbare huurwaarde lager is dan die van het verlaten perceel, en het verschil in huurwaarde meer dan één vierde bedraagt van de huurwaarde van het verlaten perceel. (Aangifte hiervan doen binnen zes weken na het verlaten, bij den inspecteur.)
3°. Indien een woning, al is zij gedurende het geheele jaar gemeubileerd geweest, niet meer dan tien dagen is bewoond. In dat geval bestaat aanspraak op geheele ontheffing van den aanslag naar de eerste twee grondslagen. (Aangifte doen binnen zes weken na afloop belastingjaar.)
4°. Indien een belastingplichtige één of meer dienstboden, paarden, motorrijtuigen, pleiziervaartuigen of biljarten, waarvoor hij is of zal worden aangeslagen, afschaft of niet langer tot belastbare doeleinden bezigt, en voor zoover hij in den loop van het belastingjaar geen andere aanschaft of tot belastbare doeleinden gebruikt. (Aangifte doen binnen zes weken na de afschaffing.)
Verder wordt aan den houder van een motorrijtuig, waarmede gedurende het geheele jaar niet op den openbaren weg is gereden, op zijn aangifte teruggaaf van de belasting naar den vijfden grondslag verleend, mits hij zich heeft gedragen naar de door den Minister van Financiën in het belang van het toezicht gegeven voorschriften. Een soortgelijke regeling geldt voor een pleiziervaartuig. De ontheffing wordt niet verleend, wanneer de belastingplichtige het motorrijtuig c.q. het pleiziervaartuig in den loop van het jaar afschaft en daarna in hetzelfde jaar een ander motorrijtuig (c.q. pleiziervaartuig) heeft aangeschaft. Die voorschriften van den Minister van Financiën bestaan hierin, dat vóór 20 Januari aan den betrokken inspecteur moet worden kennis gegeven; deze bepaalt dan een tijdstip, waarop het motorrijtuig gedeeltelijk moet zijn gedemonteerd en het pleiziervaartuig afgetuigd. Het zal gedurende het belastingjaar in den toestand moeten blijven, terwijl zonder toestemming van den inspecteur het motorrijtuig of pleiziervaartuig niet naar een andere bergplaats of ligplaats mag worden overgebracht.
De ontheffing wegens het afschaffen van dienstboden vereischt nog eenige nadere toelichting.
A heeft op 15 Januari één vrouwelijke dienstbode van 32 jaar. Hij is gehuwd en heeft één kind. Voor deze dienstbode zal A dus voor het geheele kalenderjaar worden aangeslagen. Eind Februari vertrekt de dienstbode en A is van plan geen nieuwe dienstbode in dienst te nemen. A moet nu van deze afschaffing kennis geven aan den inspecteur. De inspecteur geeft hem niet dadelijk zijn beslissing, maar wacht het geheele belastingjaar af. Indien A in den loop van dat jaar
weer een belaste dienstbode (al is het een, die onder het lagere belastingtarief valt) in dienst neemt, zelfs al is het de laatste week van December, dan verspeelt A het recht op ontheffing en krijgt hij dus ook gedurende den tijd, dat hij geen dienstbode had, geen ontheffing.
Ditzelfde geldt voor de andere grondslagen. Als B op 15 Januari een Rolls Royce met een waarde van ƒ 20000,— bezat en hij schaft dezen kostbaren wagen 1 Maart af en koopt geen nieuwen wagen, maar schaft zich 1 December een motorfietsje aan, dan heeft B, doordat hij zich een nieuw motorrijtuig heeft aangeschaft in den loop van het jaar, geen aanspraak op ontheffing.
Over het afschaffen van een motorrijtuig heeft de Hooge Raad zich meermalen uitgesproken. Onder afschaffen van een motorrijtuig verstaat dit college niet alleen daadwerkelijk afschaffen van het voorwerp, maar ook het niet meer overeenkomstig de bestemming willen gebruiken. Dit laatste kan worden afgeleid uit verschillende omstandigheden, als daar zijn het demonteeren van het motorrijtuig, het afschaffen van den chauffeur, maar ook het te koop aanbieden en ernstig moeite doen om voor het niet meer gebruikte motorrijtuig een kooper te vinden.
Alle ontheffingen kunnen ook door den inspecteur ambtshalve worden verleend.
Is op een tijdig ingediende aangifte een afwijzende beslissing van den inspecteur ontvangen, dan kan de belanghebbende tegen deze uitspraak in beroep komen bij den Raad van Beroep.