Doel
Het doel der Arbeidswet is in het algemeen, den arbeidsduur te beperken en de gevaren van den arbeid zooveel mogelijk tegen te gaan. Zij is gericht op bescherming der arbeiders; andere sociale oogmerken, als b.v. om meer arbeiders in het productieproces te betrekken en aldus de werkloosheid te bestrijden, (met het oog waarop vooral den laatsten tijd een kortere arbeidsdag dan de thans geldende van meer dan één zijde wordt aanbevolen) zijn aan de wet vreemd.
Uit deze doelstelling der wet: bescherming der arbeiders, volgt, dat de wet verschillende onderscheidingen heeft moeten maken. Van den volwassen mannelijken arbeider kan meer gevergd worden dan van den jongen, mannelijken of vrouwelijken arbeider. Het eene beroep of bedrijf stelt aan den arbeider hoogere eischen dan het andere, zoodat in het eerste een kortere arbeidstijd toelaatbaar is dan in het laatste. Daarnaast stelt de practijk in tal van gevallen eischen, waarmede rekening gehouden moet worden, wil men een economische of sociale bedrijfsuitoefening niet onmogelijk maken. Vandaar dat soepelheid in de arbeidsregeling onmisbaar is, en dat de Arbeidswet zich moet bepalen tot het vaststellen van de groote hoofdlijnen, en zij de mogelijkheid voor uitzonderingen, afwijkingen, aanvullende eischen enz. openlaat niet alleen voor den betrokken Minister, maar zelfs voor een aantal ambtenaren, met de uitvoering van de wet belast.
Arbeid.
Allereerst moet uiteraard vastgesteld worden, wat de wet verstaat onder arbeid. Zij definieert als zoodanig arbeid, verricht in ondernemingen door anderen dan door het hoofd dier onderneming of zijn echtgenoot, (de bepalingen betreffende den bakkersnachtarbeid hebben echter ook betrekking op het hoofd der onderneming en zijn echtgenoot) terwijl zij zich niet bemoeit met arbeiders, die door bijzondere wetten of bepalingen voldoende beschermd zijn, b.v. havenarbeiders, spoorwegarbeiders, enz. Dienstboden, huisbedienden e.d. arbeiders, die niet in een onderneming werken, vallen dus niet onder de wet, doch aan den anderen kant heeft het begrip „onderneming” een
uitgebreide beteekenis, zoodat ook ziekenverplegingsinrichtingen, kantoren van advocaten, accountants, notarissen e. d., het uitvoeren in eigen beheer van bouw- en sloopwerken als onderneming worden beschouwd.
Intusschen bepaalt de wet, dat de artikelen der Arbeidswet niet alle tegelijk in werking behoeven te treden, en dat de inwerkingtreding dier artikelen zelfs successievelijk ten aanzien van verschillende categorieën van ondernemingen en van arbeiders verschillend kan zijn. De bepalingen der Arbeidswet zijn thans in werking ten aanzien van de navolgende groepen:
1e. fabrieken en werkplaatsen;
2e. transportarbeiders te land;
3e. toonkunstenaars in bioscopen;
4e. winkels;
Se. verplegingsinrichtingen;
6e. apotheken;
7e. jeugdige kantoorbedienden.
Fabrieken en werkplaatsen.
Onder fabrieken en werkplaatsen verstaat de wet behalve datgene, wat er in het gewone spraakgebruik onder verstaan wordt, (met de aanhoorigheden als gangen, trappen enz.) ook electrische centralen, onderstations en transformatorzuilen e.d. bouwwerken, (met verbouwings- en herstellingswerkzaamheden) grond- en waterwerken, ondergrondsche leidingen, wegen en bemalingsinrichtingen. Daaronder worden niet verstaan apotheken, koffiehuizen en hotels, keukens, visschersvaartuigen, teekenkamers en kantoren, voor welke inrichtingen afzonderlijke bepalingen gelden.
Winkels.
Onder winkels worden mede verstaan barbiersen kapperszaken, en de bij de winkels behoorende magazijnen en de kantoren, die er een geheel mee uitmaken of directe verbinding er mede hebben, indien in die kantoren alleen gewerkt wordt voor het winkelbedrijf.
Kantoren.
Evenzoo worden de kantoren van apotheken, hotels, koffiehuizen en ziekeninrichtingen onder gelijke voorwaarden als hierboven vermeld, geacht deel uit te maken van de apotheek, hotel, enz., waarbij zij behooren. Journalistieke bureau’s vallen niet onder „kantoren”. De daar verrichte arbeid valt onder arbeid, buiten fabrieken of werkplaatsen, winkels, kantoren, enz.
Leeftijd, sexe arbeiders
De wet verdeelt de arbeiders naar hun leeftijd en sexe. Zij spreekt van arbeiders, wanneer zij bedoelt personen van beiderlei kunne, onverschillig van welken leeftijd, indien zij arbeid verrichten, al of niet geregeld.
Verder spreekt zij van mannen, als zij bedoelt mannelijke arbeiders van 18 jaar en ouder, vrouwen, vrouwelijke arbeiders van 18 jaar en ouder, jeugdige personen, arbeiders van jonger dan 18 jaar; deze laatsten weer onderscheiden in jongens en meisjes.
Kinderarbeid
Personen van minder dan 14 jaar of nog leerplichtig (de leerplichtigheid kan nog eenigen tijd na het bereiken van het 14de jaar voortduren) zijn kinderen; zij mogen geen arbeid verrichten.
Gevaarlijke arbeid
Een zeer uitgebreide algemeene maatregel van bestuur „Arbeidsbesluit 1920” stelt bijzondere voorschriften vast voor een zeer groot aantal bedrijven en werkzaamheden, waaraan gevaar voor het leven en de gezondheid der arbeiders verbonden is en tracht, wederom rekening houdend met den leeftijd en de sexe der arbeiders, die gevaren tegen te gaan door hygiënische bepalingen, extra beperking van den arbeidsduur, enz.
Bevalling
Een vrouwelijke arbeider mag binnen 8 weken na haar bevalling geen arbeid verrichten. Van dezen termijn kan twee weken worden afgetrokken van den tijd, dien zij vóór haar bevalling vrijaf heeft gehad. Zij moet gelegenheid krijgen haar kind te zoogen.
Arbeid buiten fabrieken, winkels, enz
De bepalingen betreffende den arbeid buiten fabrieken, werkplaatsen, winkels, enz. gelden thans nog slechts voor het transportbedrijf te land en voor toonkunstenaars in bioscopen. Die maatregelen worden in details vastgesteld bij de desbetreffende algemeene maatregelen van bestuur. De tendenz van de wet is zooveel mogelijk te komen voor deze categorie van arbeid tot een algemeenen tienurigen arbeidsdag en 55-urige arbeidsweek, (in bepaalde gevallen korter) beperking van den Zondagsarbeid, verbod van Zondagsen nachtarbeid voor jeugdige personen, alles met mogelijkheid van overwerkvergunningen voor seizoenarbeid of in bijzondere omstandigheden, waarbij een maximum van 72 uur per week voor mannen en van 66 uur voor vrouwen en jeugdige personen in acht genomen moet worden; een en ander met waarborgen voor voldoende nachtrust voor jeugdige personen. In sommige gevallen kan voor bepaalde groepen van ondernemingen een algemeene overwerkvergunning worden gegeven voor het geheele land of voor een bepaald district, (b.v. voor verhuizers omstreeks 1 Mei en 1 November, als er een opeenhooping van werk pleegt te zijn). Voor ondernemingen, waarin spoedgevallen kunnen voorkomen, kan worden toegestaan, dat overwerk wordt verricht zonder voorafgaande machtiging. Maakt de werkgever hiervan gebruik, dan moet hij daarvan vooraf kennis geven aan den burgemeester en het districtshoofd der arbeidsinspectie.
Arbeid in fabrieken of werkplaatsen.
Voor wat betreft den arbeid in fabrieken of werkplaatsen gelden als hoofdregels : een werkdag van 81/2 uur, 48-urige werkweek, vrije Zaterdagmiddag, verbod van Zondags- en nachtarbeid. Bij de zeer uiteenloopende eischen, die het maatschappelijk leven stelt, spreekt het vanzelf, dat ook hier weer een uitgebreid stelsel van uitzonderingen, afwijkingen, aanvullingen, enz. noodig was, speciaal met het oog op continubedrijven, het schoonhouden, onderhouden, herstellen van werkplaatsen en machines buiten den eigenlijken werktijd, enz. Men vindt deze regeling in het „Arbeidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1923”.
Voorts is ook hier voor seizoenbedrijven en buitengewone omstandigheden een regeling van overwerk-vergunningen, ongeveer in den geest als hierboven voor „Arbeid buiten fabrieken, winkels, enz.” beschreven.
Bovendien moet de arbeider, die in een fabriek of werkplaats langer dan 51/2 uur op een dag arbeidt, na 4 1/2 uur worden af gewisseld door een rusttijd van ten minste een half uur. De hoofdinspecteur van den arbeid kan in bepaalde gevallen omtrent dien rusttijd nadere eischen stellen. Van een zoodanigen eisch staat evenwel beroep open op den Minister. Gedurende den rusttijd mag de arbeider in het algemeen niet verblijven op een besloten
plaats, waar dan de arbeid (door anderen) wordt voortgezet.
Broodbakkerijen
In broodbakkerijen mag niet gewerkt worden tusschen ’s avonds 8 uur en ’s morgens 5 uur, terwijl op Zaterdag en 10 willekeurige andere dagen in een kalenderjaar om 4 uur ’s morgens begonnen mag worden. De bakker kan ook een anderen vasten dag in de week kiezen, waarop hij (i.p.v. den Zaterdag) om vier uur beginnen mag. Bovendien mag in een bakkerij, waarin tenminste 6 arbeiders werken, met machtiging van het districtshoofd, twee uur van te voren z.g. voorarbeid (deeg maken en ovens stoken) geschieden, terwijl zoodanige bakkerijen tevens vergunning kunnen krijgen om op Zaterdag om 3 uur te beginnen. Enkele noodzakelijke werkzaamheden (ovens stoken, roggebrood uithalen) kunnen onder bepaalde omstandigheden ook buiten den gezetten tijd worden verricht. Zondagsarbeid is verboden.
Vervoer- en verkoopverbod
Ten einde de naleving van het verbod van nachtarbeid beter te verzekeren, is het vervoer van versch en opgewarmd brood (en deeg) uit de bakkerij vóór des morgens 9 uur verboden, terwijl de verkoop van versch brood vóór 10 uur verboden is. De laatste jaren is herhaaldelijk gepoogd het „versche cadetje” des morgens verkrijgbaar te stellen, maar tevergeefs.
Beperking arbeidsduur gezellen
Gelden de bepalingen betreffende den bakkersnachtarbeid in het algemeen zoowel voor de gezellen als voor de bedrijfshoofden, voor de gezellen bevat de wet bovendien nog eenige bepalingen ter beperking van hun arbeidsduur. Zij mogen nl. niet langer dan 48 uur per week werken, en niet meer dan 8 uur per dag, behalve op dagen, waarop vóór 5 uur begonnen mag worden, op welke dagen zij 11 uur mogen werken. Indien een gezel tusschen ’s avonds 8 uur en ’s morgens 6 uur werkt, moet hij vooraf een rusttijd van ten minste tien uur gehad hebben. Regeling van overwerkvergunningen als hierboven bij „Arbeid buiten fabrieken, winkels, enz.” beschreven.
Winkels
De bepalingen betreffende winkels worden aangetroffen in het „Werktijdenbesluit voor winkels 1932”, welk besluit nauw samenhangt met de Winkelsluitingswet. (Zie aldaar).
De bepalingen betreffende de werktijden in winkels gelden niet, wanneer die winkel gedreven wordt in de woning van het bedrijfshoofd en met geen andere hulp dan de echtgenoot en inwonende bloed- en aanverwanten tot en met den derden graad. Zoodra er echter vreemden in den winkel meehelpen, gelden de bepalingen van de Arbeidswet, ook voor de bloed- en aanverwanten van het bedrijfshoofd. Jeugdige personen mogen niet in winkels werken op Zondag en tusschen 8 uur ’s avonds en 8 uur 's morgens.
Voor arbeiders in het algemeen geldt eveneens als regel het verbod van werken op Zondag, doch hierop zijn uitzonderingen voor winkels, die ingevolge de Winkelsluitingswet op Zondag geheel of gedeeltelijk geopend mogen zijn. In ieder geval moeten de arbeiders echter een vrijen dag per week hebben, waarvan tenminste 17 per jaar op Zondag moeten vallen en bovendien nog een halven vrijen dag, nl. hetzij vóór of na des namiddags 1 uur. Maximumwerktijd 9 ½uur per dag en 53 uur per week. Na half negen mag in den winkel niet gewerkt worden, behalve op Zaterdagavond en op avonden aan Christelijke feestdagen voorafgaande. Op die dagen geldt tevens een verlengde arbeidsduur. Bovendien kan na sluitingstijd een werkster of werkman den winkel schoonmaken (tot 11 uur) of reparatiewerkzaamheden aan den winkel, toestellen of leidingen verrichten, zoo noodig den geheelen nacht. Voor eenige perioden van het jaar, alsmede voor een aantal speciale winkels, gelden afwijkende regelingen.
Voorts moeten de arbeiders een voldoenden rusttijd hebben tusschen twee werkdagen, en een rusttijd, die hun werkdag zelf onderbreekt
Regeling van overwerkvergunningen als bij „arbeid buiten fabrieken enz.” omschreven.
Is het einde van den arbeidstijd, of is de rusttijd aangebroken, terwijl de bediende bezig is een klant te helpen, dan kan hij dien eerst afhelpen, tot ten hoogste een half uur.
Op wie de bepalingen niet toepasselijk zijn.
De bepalingen zijn niet toepasselijk op :
chefs van filialen of afdeelingschefs, uitsluitend of hoofdzakelijk belast met de leiding van het personeel; chefs van filialen, die naast zich nog ten minste drie winkelbedienden hebben, die ieder tenminste 32 uur in den winkel werkzaam zijn; chefs de bureau, hoofdboekhouder, afdeelingschef, magazijnmeester, expeditiechef, die de leiding hebben van het personeel;
personen, die uit den aard van hun positie met de genoemde personen gelijk te stellen zijn.
Voorts zijn de bepalingen niet toepasselijk op hem of haar, die het bedrijfshoofd gedurende ziekte vervangt, mits dat wordt bekend gemaakt door ophanging van een geschrift naast de arbeidslijst of rooster.
Kantoren.
De arbeidsregeling voor kantoren is nog slechts voor jeugdige personen in werking getreden. Deze mogen geen arbeid verrichten op Zondag en moeten den vrijen Zaterdagmiddag hebben, behalve op enkele plaatsen, waar des Zaterdags markt gehouden wordt, alwaar zij een anderen vrijen middag, of den vrijen Maandagmorgen moeten hebben. Voorts is hun de arbeid tusschen 6 uur ’s avonds en 8 uur ’s morgens verboden. Maximum-werktijd 8½ uur per dag, 48 uur per week.
Overwerkvergunning alleen voor personen van 16 jaar of ouder. Regeling daarvan ongeveer gelijk als hierboven beschreven.
Apotheken.
Voor apotheken geldt in het algemeen zoowel voor assistenten als voor het overige personeel de 8½ -urige arbeidsdag en de 48-urige arbeidsweek, behoudens voor den bezorger van geneesmiddelen, die 10 uur per dag en 55 uur per week mag werken. Zondagsarbeid alsmede arbeid tusschen 8 uur ’s avonds en 8 uur ’s morgens zijn voor assistenten verboden. Het overige personeel mag op Zondag ten hoogste 2 uur werken, en mag niet werken tusschen 9 uur ’s avonds en 7 uur ’s morgens. Voor Zaterdagen en dagen, voorafgaande aan algemeen erkende Christelijke, Katholieke of Israëlietische feestdagen is een eenigszins ruimere arbeidstijd toegestaan.
Om het mogelijk te maken, dat geneesmiddelen te allen tijde kunnen worden afgeleverd, zonder dat alle apotheken het geheele etmaal door geopend behoeven te zijn, hebben de apothekers in gemeenten, waar er meer gevestigd zijn, onderling sluitingsregelingen vastgesteld, waarbij de meeste apotheken aangesloten zijn. Voor de aangesloten apotheken geldt de arbeidsbeperking voor assistenten niet voor het afleveren van geneesmiddelen tijdens den Zondags- en nachtdienst, indien aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt. Voor niet-aangesloten apotheken en voor apotheken, die gelegen zijn in een gebied, waarvoor geen sluitingsregeling geldt, zijn overeenkomstige bepalingen opgenomen, die onderling slechts betrekkelijk geringe afwijkingen vertoonen. In ieder geval moet de assistent echter ten minste 26 vrije Zondagen hebben, terwijl hij voor het gemis van andere Zondagen vergoeding moet hebben in vrijen tijd, op andere dagen te genieten.
Wie er niet onder vallen
Deze bepalingen zijn niet toepasselijk op apothekers, of personen, die met wetenschappelijk werk belast zijn, waarvoor een gelijkwaardige ontwikkeling vereischt wordt, en op leerlingen van middelbare of hoogere onderwijsinrichtingen, die wetenschappelijk werk verrichten in het belang hunner opleiding. Een en ander moet op de arbeidslijst vermeld staan. Ook zijn de bepalingen niet toepasselijk op hem of haar, die het bedrijfshoofd tijdens ziekte vervangt.
Wekelijksche en dagelijksche rusttijd.
Een man of vrouw, die in een apotheek arbeid verricht, moet een wekelijkschen rusttijd van ten minste 36 uur hebben, terwijl zijn werkdag, indien deze meer dan 6 uur bedraagt, na vijf uur onderbroken moet worden door een rusttijd van een half uur, welke rusttijd in bepaalde gevallen 1½ uur moet bedragen.
Overwerkvergunningen in den geest als hierboven omschreven.
Verplegingsinrichtingen
De aard van dit bedrijf brengt mede, dat in verplegingsinrichtingen zoowel des nachts als des Zondags doorgewerkt moet worden. Het „ Verplegingsbesluit 1928” geeft dan ook niet een principieel verbod van Zondags- en nachtarbeid, doch geeft slechts waarborgen tegen een al te langen werkdag en voor een voldoenden rustdag per week.
Wie er niet onder vallen
De bepalingen der Arbeidswet zijn niet toepasselijk op geneeskundigen en vroedvrouwen, en op religieuzen en andere personen, die niet in loondienst,
doch uit roeping in een verplegingsinrichting werkzaam zijn. Voorts niet op directeuren, onder-directeuren, (directrices) hoofd- en eerste verplegers, (id. verpleegsters) hoofden van paviljoens en hoofd der huishouding. Bovendien zijn de voornaamste bepalingen betreffende arbeidsen rusttijden niet toepasselijk op het personeel van operatieen verloskamers, ziekenbegeleiders, personeel van afdeelingen voor besmettelijke ziekten (mits de arbeiders daarin niet langer dan 12 dagen in 6 weken werkzaam zijn) en op arbeiders in koloniehuizen en boerderijen en dergelijke afdeelingen van krankzinnigengestichten, waar verpleegden in gezinsverpleging zijn opgenomen.
Overigens geldt in het algemeen de xo-urige arbeidsdag met 55-urige arbeidsweek, met beperking van den dag dienst (d.w.z. den tijd, gelegen tusschen het begin en het einde van het werk) tot 15, en van den nachtdienst tot 11 uur. Nachtdienst ten hoogste 14 keer in 4 achtereenvolgende weken.
Wekelijks een rusttijd van 36 uur, of in twee weken 60 achtereenvolgende uren.
Bedrust van ten minste 8 uur achtereen, op dagen van dienstwisseling hoogstens éénmaal onderbroken (dan 8| uur). Intusschen kan van deze arbeidsregeling worden afgeweken, indien de dienst door bijzondere omstandigheden anders niet gaande gehouden zou kunnen worden, of gevaar voor de gezondheid of het leven van verpleegden dreigt. Bovendien kunnen voor bijzondere omstandigheden door het districtshoofd of den Minister o verwerk vergunningen worden verleend tot een zeker maximum.
Administratieve bepalingen.
Voor jeugdige personen en gehuwde vrouwen, die in een onderneming werkzaam zijn, moet een door den burgemeester afgegeven arbeidskaart aanwezig zijn, waarop de noodige gegevens ingevuld zijn en die bij het eindigen der dienstbetrekking aan den betrokken arbeider moet worden teruggegeven. Voorts moeten in de onderneming aanwezig zijn een arbeidslijst en arbeidsregister. Op de arbeidslijst moeten de arbeids- en rusttijden van alle leden van het personeel aangeteekend worden. Het arbeidsregister vermeldt alle namen van in dienst zijnde personen en op welk blad van de arbeidslijst zij zijn te vinden. Aan de ambtenaren, belast met de controle op de naleving der wet, moet inzage van deze stukken worden gegeven. Voor winkels, apotheken, koffiehuizen en hotels, gedreven in de eigen woning van het bedrijfshoofd, en waarin alleen met eigen, inwonende krachten (tot den derden graad van bloed- en aanverwantschap ingesloten) wordt gewerkt, gelden deze bepalingen niet.
Aansprakelijkheid
Het hoofd of bestuurder van een onderneming, alsmede het toezichthoudend personeel is verplicht te zorgen, dat- de bepalingen der wet behoorlijk worden nageleefd. Ook ouders of voogden van kinderen, die nog geen veertien jaar of nog leerplichtig zijn, zijn verplicht te zorgen, dat die kinderen geen arbeid verrichten.
Die aansprakelijkheid houdt evenwel op, wanneer de aansprakelijke personen aantoonen, dat zij de noodige bevelen hebben gegeven, maatregelen genomen en middelen verschaft hebben om de naleving der wettelijke verplichtingen te verzekeren.
Toezicht
Het toezicht op de naleving der wet wordt in de eerste plaats uitgeoefend door de ambtenaren der arbeidsinspectie, voorts door de Inspectie der Volksgezondheid (verplegingsinrichtingen) en de Scheepvaartinspectie, (vaartuigen). Aan deze ambtenaren moeten de noodige inlichtingen gegeven worden. Hun is geheimhouding opgelegd omtrent hetgeen zij omtrent de uitoefening van het bedrijf te weten komen, voor zoover zulks niet in strijd met de wet is.
Compagnons
Het gevaar deed zich voor, dat, ten einde de bepalingen der arbeidswet te ontduiken, werklieden zich met elkaar of met hun patroons zouden associeeren. Daarom bepaalt de wet, dat indien twee of meer personen voor gezamenlijke rekening of als leden eener coöperatieve vereeniging werkzaamheden verrichten, die anders onder de wet zouden vallen, zij als arbeiders worden beschouwd. Zij kunnen echter aan den burgemeester en het districtshoofd een hunner aanwijzen, die als ondernemer aangemerkt wordt. Wijzen zij niemand aan, dan doet het districtshoofd die aanwijzing ambtshalve. Zoolang die aanwijzing niet heeft plaats gehad, wordt de beheerende vennoot, of, indien er meer zijn, de oudste van hen als hoofd of bestuurder
aangemerkt, en rusten op hem de verplichtingen, die de wet aan hoofden of bestuurders van ondernemingen oplegt. De aanwijzing kan te allen tijde worden gewijzigd of ingetrokken door het gezag, dat die aanwijzing had gedaan. Trekt het districtshoofd haar in, dan staat beroep open bij den Minister.
Overheidsbedrijven
Als hoofd of bestuurder van een overheidsbedrijf of -dienst geldt de directeur van het bedrijf of den dienst. Heeft echter het overheidslichaam hem de middelen onthouden om de wet na te leven, dan geldt dat overheidslichaam als bestuurder of hoofd.