Wettige en onwettige kinderen
De kinderen worden onderscheiden in :
1e. wettige kinderen; dezen worden uit een huwelijk geboren.
2e. onwettige kinderen; dezen worden buiten het huwelijk verwekt.
Erkenning.
Er bestaat geen rechtsband tusschen het onwettig kind en zijn ouders, doch deze band kan ontstaan door erkenning. Deze geschiedt door den vader of de moeder
of door hen te zamen bij een notariëele acte of een acte van den Burgerlijken Stand. De erkenning wordt op den kant der geboorte acte aangeteekend.
Gevolgen der erkenning.
Door de erkenning wordt de ouder, die erkent, voogd over ’t kind. Er ontstaat een wederkeerige onderhoudsplicht en wederkeerig erfrecht. De bloedverwanten der ouders worden door de erkenning niet de bloedverwanten van ’t kind. Overspelige kinderen kunnen niet worden erkend.
Wettiging.
Indien ouders een onwettig kind hebben, kunnen zij dat kind wettigen. Hiervoor is noodig:
1e. dat zij dat kind erkennen en
2e. dat zij daarna met elkander huwen. Daardoor staat dat kind gelijk met een uit dat huwelijk geboren kind.
Gevolgen der wettiging
De wettiging heeft tot gevolg:
1e. dat de ouders de ouderlijke macht over dat kind verkrijgen en
2e. dat de bloedverwanten der ouders ook de bloedverwanten van ’t kind worden, hetgeen van belang is met ’t oog op ’t erfrecht. Overspelige kinderen kunnen niet gewettigd worden.
Overspelig kind
Men verstaat onder een overspelig kind, een kind, dat verwekt wordt ten tijde dat een der ouders met een ander is gehuwd. (Zie de artt. 327—344 B. W.)
Onderhoudsplicht.
De ouders moeten hun minderjarige kinderen (wettig of onwettig) onderhouden en hun meerderjarige kinderen, indien deze behoeftig zijn. Deze onderhoudsplicht rust ook op grootouders en schoonouders. De plicht tot onderhoud is wederkeerig, d.w.z. het meerderjarige kind moet zijn behoeftige ouders en grootouders onderhouden, terwijl ook de schoonzoon en de schoondochter hun schoonouders moeten onderhouden, indien dezen behoeftig zijn.
Einde onderhoudsplicht
Deze verplichting houdt op: ie. wanneer de schoonmoeder tot een 2e huwelijk is overgegaan; 2e. wanneer de echtgenoot, door wien de verwantschap met de schoonouders ontstond en de kinderen uit diens huwelijk geboren, overleden zijn. (Zie de artt. 375— 384 B. W.)
Onderhoudsplicht tegenover onwettige kinderen.
Onderhoud van niet erkende kinderen. Indien een onwettig kind door den vader niet was erkend, dan kon dat kind tegenover den vermoedelijken vader geen vordering instellen tot onderhoud. Dit is nu anders door de wet van 16 Nov. 1909, waardoor de artt. 344a ttm 344 g in ons B. W. zijn opgenomen.
De wet bepaalt nu, dat de vader van een natuurlijk kind, dat niet door hem erkend is, verplicht is een uitkeering te doen, ten einde in het onderhoud en de opvoeding van het kind gedurende de minderjarigheid te voorzien.
Wie is de vader ?
„Vader” wordt vermoed te zijn degene, die met de moeder gemeenschap heeft gehad tusschen den 300sten dag en den 179sten dag, voorafgaande aan dien, waarop het kind is geboren.
Afwijzing der vordering.
De rechtsvordering tot onderhoud wordt afgewezen:
1e. indien de verweerder bewijst, dat de moeder binnen gemelden termijn met een of meer anderen gemeenschap heeft gehad;
2e. indien de rechter in gemoede overtuigd is, dat de verweerder niet de vader van het kind is.
De rechtsvordering tot onderhoud wordt ingesteld bij de rechtbank der woonplaats van het kind.
Verjaring der vordering.
Zij verjaart door verloop van 5 jaar, ingaande op den geboortedag van het kind.
Veroordeeling tot periodieke uitkeering.
Bij een vonnis der rechtbank kan de vader worden veroordeeld tot betaling van een periodieke uitkeering aan den voogd van het kind. De uitkeering wordt bepaald naar de behoefte van het kind, het inkomen van den vader en het aantal personen, in wier onderhoud de vader moet voorzien. De rechtbank kan later de uitkeering wijzigen of intrekken.
Onderhoud van een meerderjarig onwettig kind.
Indien een onwettig kind na zijn meerderjarigheid door lichamelijke of geestelijke gebreken buiten staat is in zijn eigen onderhoud te voorzien, blijft de verplichting van den vader tot onderhoud doorloopen.
Vergoeding aan de moeder.
De vader is niet alleen verplicht tot onderhoud van het onwettig kind, maar hij moet
bovendien vergoeden aan de moeder de kosten der geboorte en van haar onderhoud gedurende de eerste zes weken na de geboorte. Deze verplichting bestaat ook, indien het kind niet levend ter wereld komt. Dit vorderingsrecht vervalt na verloop van een jaar sedert de geboorte.
Vertegenwoordiging van het kind
Indien een vordering tot onderhoud wordt ingesteld, wordt het kind vertegenwoordigd door een bijzonderen vertegenwoordiger. Deze wordt op verzoek van den voogd of van den voogdijraad benoemd door den kantonrechter van de woonplaats van het kind.
Vertegenwoordiging der moeder
De moeder wordt ook vertegenwoordigd door een bijzonderen vertegenwoordiger, door den kantonrechter te benoemen, indien zij een vordering instelt voor de kosten, die aan haar vergoed moeten worden.
Beschikking kantonrechter
De kantonrechter kan bij onvermogen van het kind vergunning verkenen tot kosteloos procedeeren. Hij kan zelfs bij voorraad de gelden bepalen, die voorloopig na de geboorte ten behoeve van het kind aan den voogdijraad moeten worden uitgekeerd. Na de beschikkingen van den kantonrechter is hooger beroep bij de rechtbank toegelaten. Indien de vermoedelijke vader bij den kantonrechter zijn verplichting tot onderhoud van het kind erkent, kan de kantonrechter de zaak afdoen en de uitkeering definitief vaststellen.
Loonbeslag.
Indien de vader de uitkeering, waartoe hij veroordeeld is, niet geregeld voldoet, is de voogdijraad bevoegd het vonnis mee te deelen aan den persoon, van wien de vader van het kind loon geniet. Die kennisgeving geschiedt schriftelijk en wordt door hem, aan wien zij gericht is, voor „gezien” geteekend en aan den voogdijraad teruggezonden.
De werkgever van den vader is dan verplicht telkens aan den voogdijraad de uitkeering te doen tot ten hoogste een derde gedeelte van het loon.
De voogdijraad zal de gelden uitbetalen aan dengene, die daarop recht heeft, b.v. den voogd van het kind.
Verhaal door armeninstelling op onderhoudsplichtigen.
Het komt in de practijk veelvuldig voor, dat iemand van een armeninstelling, (b.v. diaconie van een kerk, of een burgerlijk armbestuur) onderstand geniet, terwijl die persoon bloedverwanten heeft, die volgens de wet verplicht zijn onderstand te verschaffen. De armeninstelling, die gelden aan de ondersteunden heeft uitgekeerd, kan die gelden verhalen op bedoelde bloedverwanten, b.v. de ouders, schoonouders of kinderen van den ondersteunde. Indien de armeninstelling na een minnelijke aanmaning tot betaling, de voorgeschoten gelden van bedoelden onderhoudsplichtige niet terug ontvangt, kan die instelling van den kantonrechter volgens de armenwet een beschikking verkrijgen, die de kracht heeft van een vonnis en tengevolge waarvan eventueel beslag kan worden gelegd op de goederen van de onderhoudsplichtige bloedverwanten, waarna tot gerechtelijken verkoop dier goederen kan worden overgegaan.