Literatuur, Geschiedenis en Theorie

J.A. Dautzenberg (2009)

Gepubliceerd op 08-02-2017

Willem Kloos

betekenis & definitie

Nederlands dichter en criticus (1859–1938). Kloos gold – zeker in zijn eigen ogen – als de leider van de Tachtigers, de groep schrijvers die rond 1880 de Nederlandse literatuur vernieuwden.

Tot zijn dood redigeerde hij hun blad De Nieuwe Gids (1885). Gedurende vele jaren is hij beschouwd als een van de grootste Nederlandse dichters, maar die reputatie berustte in feite slechts op een handvol sonnetten. Hij heeft slechts een zeer korte periode van echte creativiteit gehad. Alle sonnetten die hem beroemd hebben gemaakt, zijn geschreven rond 1880 of rond 1884. Hij publiceerde ze echter met grote tussenpozen in De Nieuwe Gids, het blad van de Tachtigers, waarvan hij een der oprichters was (1885), en wekte zo de indruk dat ze van recente datum waren. De eerste belangrijke reeks (met “Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten” en “Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht”) verscheen in 1885; de tweede reeks (met “De bomen dorren in het laat seizoen”) in 1888; de derde (met “Ik ween om bloemen in den knop gebroken”) in 1893. Vrijwel al deze sonnetten zijn opgenomen in zijn eerste en belangrijkste bundel: Verzen (1894). Ze werden zeer bewonderd en gelden nog steeds als klassiekers in de Nederlandse literatuur. Kloos’ mede-Tachtiger Van Deyssel schreef: ‘Al die regels zijn van tot zilver gestolde brekende tranen.’

Rond 1890 begon het met Kloos mis te gaan. In 1888 had hij zich al eens laten behandelen door de psychiaterschrijver Frederik van Eeden, maar geleidelijk werden zijn psychische problemen (depressies, angsthallucinaties, zijn verdrongen homoseksualiteit, het dreigende verlies van zijn creativiteit) hem de baas. Hij raakte in de greep van de alcohol (in 1895 moest hij wegens een delirium opgenomen worden in een sanatorium) en verviel tot een ziekelijke zelfoverschatting. Zijn poëzie ontaardde in scheldpartijen tegen de boze buitenwereld en egocentrische ontboezemingen vol zelfmedelijden en eigenwaan. Hetzelfde geldt voor zijn kritisch werk. De bundel Veertien jaar literatuurgeschiedenis 1880–1893 (1896) bevat nog een groot aantal uitstekende essays, maar het latere werk, gebundeld in de 28 delen Nieuwere literatuurgeschiedenis (1904–1937), is vrijwel zonder betekenis. Ook De Nieuwe Gids verloor na de beginjaren elke betekenis en werd een soort eenmansblaadje.

< >