In de Verlichting verschenen er een groot aantal didactisch-moralistische tijdschriften met stukken over wetenschap, beeldende kunst, literatuur, opvoedkunde, omgangsvormen enz. Veel artikelen waren in een soort verhalende vorm gegoten: dialogen, brieven, fabels, reisbeschrijvingen, soms ook echte korte verhalen.
De stijl ervan was eenvoudig: men wilde de - nog weinig ontwikkelde - burgerij opvoeden. Heel vaak speelt de auteur een gefingeerde rol: hij stelt zich op als een oudere man die veel heeft gereisd, belezen is en goed op de hoogte van wat er in de wereld omgaat, en die daarvan verslag doet aan zijn minde ontwikkelde lezers. Vrijwel alle bijdragen ademen de kritisch-rationalistische geest van de Verlichting.
Deze periodieken ontstonden in Engeland. Een van de eerste was The Review dat in 1704 werd opgericht door Daniel Defoe; later volgden The Tatler (1709; ‘De babbelaar’) en The Spectator (1711; ‘De toeschouwer’) van Richard Steele en Joseph Addison. Naar het laatste worden al deze tijdschriften ‘spectatoriale geschriften’ genoemd.
Al gauw verschenen dergelijke bladen ook in andere landen. Het eerste in Nederland was De mens ontmaskerd (1718), het jaar daarop gevolgd door Examinator (1719-21). Enkele andere voorbeelden zijn De Algemene Spectator (1743-46), De Nederlandse Spectator (1749-60) en De Denker (1763-75). Verreweg het belangrijkste was De Hollandse Spectator (1731-35, 360 nrs.) van Justus van Effen. Ook waren er enkele tijdschriften speciaal voor vrouwen, zoals De Vrouwelijke Spectator (1760-61). P.J. Buijnsters komt voor Nederland tot de volgende aantallen: ruim zeventig oorspronkelijke spectators, een dertigtal vertaalde en een tiental dat in het Frans verscheen. Het hoogtepunt viel in de jaren ’70 van de 18e eeuw, toen er een tiental tegelijk op de markt was. De spectators verdwenen tegen het eind van de eeuw doordat ze werden verdrongen door gespecialiseerde tijdschriften op het gebied van politiek, kunst en literatuur, zoals bijv. Vaderlandse Letteroefeningen (1761-1876).