Nederlands dichter en romancier (1753–1824) op de grens van Verlichting en Romantiek. Feith is de schrijver van een zeer groot oeuvre, waarvan tegenwoordig niets meer wordt gelezen.
Zijn eerste roman, Julia (1783), is het prototype van de (hyper)sentimentalistische roman. Het is het droevige verhaal van Eduard en Julia, die hun relatie verbreken omdat Julia’s vader een huwelijk in de weg staat. Wanneer deze van mening verandert, slaat het noodlot toe: Julia sterft onverwachts en Eduard trekt zich terug in eenzaamheid om op zijn dood te wachten. Hoewel in wezen romantisch van aard, doet het boek vanwege de moralistische toon nog aan de Verlichting denken. De zinnelijke kant van de mens wordt voorgesteld als een bedreiging van de ware liefde; deze laatste is identiek aan de deugdzame liefde en uiteindelijk voert ze naar God. Feiths tweede roman, Ferdinand en Constantia (1785), is een gelijksoortig werk, hoewel daar de afwijzing van het wereldse en zinnelijke minder extreem is. Beide als zeer tragisch bedoelde – en destijds ook als zodanig gelezen – romans maken op de moderne lezer in eerste instantie een lichtelijk komische indruk, maar in sommige passages weet Feith nog steeds te ontroeren.
Ook van zijn poëzie (o.a. neoclassicistische oden en leerdichten naast romantische balladen) heeft maar weinig de tand des tijds doorstaan. Ondanks een persoonlijk en maatschappelijk geslaagd leven (hij was onder meer burgemeester van Zwolle) is zijn poëzie door en door melancholisch, vol dood, eenzaamheid en droefenis. Zijn belangrijkste dichtwerk is waarschijnlijk het leerdicht Het graf uit 1792, door P.J. Buijnsters ‘een afrekening met de eeuw van de Verlichting en met zijn eigen verleden’ genoemd. Zijn gedicht “Nieuwjaarslied” is een bekend kerklied geworden in de Hervormde Kerk; het begint met:
Uren, dagen, maanden, jaren,
Vliegen als eens schaduw heen.
Ach! wij vinden, waar wij staren,
Niets bestendigs hier beneên!