Nederlands columniste (1929–1990). Vanaf 1962 schreef ze een column in het weekblad Vrij Nederland onder het Bijbelse pseudoniem ‘Tamar’, waarin ze soms heel fel stelling nam tegen allerlei zaken.
Haar aanvallen op het radicale feminisme bundelde ze in Hedendaags feminisme (1979). De stukken in Klein Chinees woordenboek (1975), die ze schreef na een reis naar China, riepen giftige reacties op van radicaal links. Ook voerde ze felle polemieken met onder meer Willem Frederik Hermans en Hugo Brandt Corstius. Een zeer persoonlijk boek is Niets te verliezen en toch bang (1978), waarin ze haar echtscheiding beschrijft. (Het heeft een van de mooiste openingen uit de Nederlandse literatuur: ‘Kloten. Man weg.’).
Zo mogelijk nog persoonlijker is Nee heb je: notities over ziek zijn (1985), waarin ze verslag doet van haar ongeneeslijke ziekte (multiple sclerose) en haar toenemende invaliditeit. Na haar dood verscheen Mijn beter ik (1991), waarin ze onthulde dat ze al jarenlang een verhouding had met Simon Carmiggelt. Rubinsteins werk was destijds zeer spraakmakend maar veel ervan is zo tijdgebonden dat het nu vrijwel vergeten is (en zonder een immens notenapparaat ook niet meer te begrijpen is).