Nederlands schrijver (1848–1923). Zijn oeuvre bestaat uit een vijftiental romans en verhalenbundels, enkele reisbeschrijvingen, twee lange dichtwerken en een twintigtal toneelstukken. Nog maar weinig hiervan wordt gelezen en zijn toneelstukken worden nooit meer opgevoerd. Zijn huidige reputatie berust vooral op een drietal romans.
Zijn meesterwerk is Een nagelaten bekentenis (1894), het levensverhaal van Willem Termeer, die zijn vrouw heeft gedood om vrij spel te hebben met zijn vriendin en nu terugkijkt op zijn leven en huwelijk. Genadeloos onthult hij zichzelf als een lafaard, een leugenaar, een egoïst en een luilak. De verklaring van zijn karakter zoekt hij in de erfelijkheid en zijn milieu; het boek is doorspekt met beschouwingen over het karakter van zijn ouders, hun huwelijk, de sfeer in het gezin Termeer etc. De roman is in feite het verslag van een ziektegeschiedenis en daardoor in zekere zin eenzijdig: er is werkelijk geen enkel lichtpuntje in te bekennen. De lezing ervan – die soms bemoeilijkt wordt door theoretische uiteenzettingen – is daarom niet direct een vorm van ontspanning. ‘Het boek bezit,’ aldus G.Knuvelder, ‘een sombere ongenaakbare grootheid, – een menhir uit de oertijd: grijs, onaantrekkelijk, kaal en raadselachtig van eenzaamheid, maar imposant.’
Emants tweede belangrijke roman is Inwijding uit 1901, waarin de geestelijke ontwikkeling van een jonge ambitieuze advocaat wordt beschreven. Theodoor van Onderwaarden komt uit een deftige Haagse familie en geeft – niet gehinderd door veel kennis van zaken – allerlei meningen over de wereld ten beste. Geleidelijk groeit zijn maatschappelijk besef en begint hij de voosheid van de wereld en de mensen te doorzien. Hij slaagt er echter niet in zich definitief van zijn milieu los te maken. Dit blijkt ook uit de verhouding met het meisje Tonia dat van veel eenvoudiger afkomst is: hoewel hij verliefd op haar is, verbreekt hij uiteindelijk toch de relatie. Ten slotte keert hij terug in de veilige schoot van zijn bourgeoisiefamilie en de gevestigde orde: ‘En zo boog hij voor immer het hoofd tegenover ’t geen de meerderheid van het ogenblik decreteerde als te zijn de zedelijkheid, de waarheid, de leer.’