Nederlands romancier (*1957). In zijn werk staan herinneringen aan het verleden centraal. Zijn eerste roman, Mendels erfenis (1990), gaat over het doorgeven van de herinnering aan de Holocaust.
De hoofdpersoon is in 1957 geboren maar ervaart de verschrikkingen van de concentratiekampen toch van nabij door de verhalen van zijn grootouders en moeder: de erfenis die zij hem nalaten. Wanneer zij kort na elkaar overlijden, wordt hij steeds meer een sociale kluizenaar, totdat hij contact krijgt met Anne, een vroegere schoolgenoot, die eveneens belast is met haar verleden (haar vader collaboreerde destijds met de Duitsers).
Herinneringen, maar dan meer persoonlijke, staan ook centraal in Mörings tweede roman, Het grote verlangen (1992, AKO Literatuur Prijs), waarin drie kinderen na een dodelijk auto-ongeluk van hun ouders in verschillende pleeggezinnen opgroeien en vrijwel geen contact meer met elkaar hebben. Als ze volwassen zijn, komen ze weer bij elkaar en blijken twee van de drie iets te weten over het ongeluk dat de derde niet weet. Het verhaal wordt niet rechtlijnig verteld maar is een afwisseling van herinneringen, monologen, flashbacks, dromen en ingelaste verhalen.
Mörings derde roman, In Babylon (1997, Gouden Uil), is een verhaal binnen een verhaal. Het ‘buitenste’ verhaal is en soort griezelroman waarin een oudere man en zijn nichtje – hij een schrijver, zij z’n literaire agente – onder zeer winterse omstandigheden opgesloten raken in een geheimzinnig huis, waarin ze allerlei vreemde gebeurtenissen meemaken. Het ‘binnenste’ verhaal, verreweg het grootste deel van het 470 bladzijden tellende boek, is een weergave van en een discussie over de biografie die de man over zijn oom heeft geschreven, in feite een grote kroniek over de geschiedenis van zijn Joodse familie en daarmee van het Joodse volk dat over de hele wereld werd opgejaagd. ‘Trees have roots, Jews have legs,’ is het motto van deze roman.