Nederlands dichter (1254?–1294). Auteur van negen hoofse liefdesgedichten, overgeleverd in een Duits handschrift.
De taal ervan houdt het midden tussen Duits en Nederlands; waarschijnlijk was het de bedoeling dat ze ‘mede of zelfs speciaal voor Hoogduitse toehoorders te volgen en te genieten moesten zijn’ (Frits van Oostrom). In Nederlandse bloemlezingen worden ze meestal afgedrukt in een soort herschrijving naar het Middelnederlands toe ‘die overigens bij een paar liederen niet goed is gelukt’. (J. Goossens) De twee bekendste zijn “Ik zag nooit zo roden mond” en “Eens meien morgens vroe” met het bekende refrein ‘Harba lor i fa’ (waarvan de betekenis nog steeds onduidelijk is).