Literatuur, Geschiedenis en Theorie

J.A. Dautzenberg (2009)

Gepubliceerd op 08-02-2017

Jan Hanlo

betekenis & definitie

Nederlands dichter en prozaschrijver (1912–1969). Ofschoon hij van een oudere generatie was, wordt hij toch vaak als een Barbarber-schrijver beschouwd, vooral op grond van zijn proza.

Zijn poëzie is zeer veelzijdig en kan bij meerdere stromingen worden ingedeeld. Hij schreef traditionele verzen (vooral in zijn beginperiode), experimentele en neorealistische gedichten, nonsenspoëzie en klankgedichten. In 1958 bundelde hij zijn poëzie in haar definitieve versie als Verzamelde gedichten (uitgebreid in 1970). Klassieke gedichten zijn o.a. “Wij komen ter wereld” en “Hond met bijnaam Knak”. Het klankgedicht “Oote” werd beroemd omdat (in 1952) een lid van de VVD in de Tweede Kamer vragen stelde over dit ‘infantiel gebazel’.

Na 1960 wijdde Hanlo zich vooral aan allerlei prozagenres: brieven, essays, notities, overpeinzingen, reisverhalen, autobiografische teksten. Veel hiervan werd gebundeld als In een gewoon rijtuig (1966) en Moelmer (1967; Limburgs voor ‘zeg maar wat’). Postuum verschenen onder meer Go to the mosk (1971), waarin hij verslag doet van zijn liefde voor een Marokkaanse jongen, en Zonder geluk valt niemand van het dak (1972), over zijn verblijf in een psychiatrische inrichting in 1947.

Overige werken o.a.
1951 Het vreemde land (gedichten)
1952 The varnished / Het geverniste (gedichten)
1954 Oote (gedichten)
1957 Niet ongelijk (gedichten)
1957 Maar en toch (non-fictie)

< >