Nederlands dichter (Wormerveer, N.H., 26.11.1864 – Brussel 15.9.1927). Studeerde klassieke talen te Amsterdam (promotie in 1889) en was enige tijd leraar te Amersfoort. Lid van de socialistische SDAP (Sociaaldemocratische Arbeiderspartij) in 1897, medeoprichter in 1909 van de marxistische Sociaaldemocratische Partij, in 1918 omgedoopt tot Communistische Partij Holland.
Nadat hij in 1919 de CPH weer had verlaten, richtte hij met enkele anderen in 1921 de Kommunistische Arbeiderspartij op. Vanaf 1917 verbleef hij om gezondheidsredenen regelmatig in Zwitserland. Gorter geldt niet alleen als de grootste dichter van de Beweging van Tachtig maar ook als een van de grootste dichters uit de hele Nederlandse letterkunde. Die reputatie berust vooral op twee boeken: Mei: een gedicht (1889) en Verzen uit 1890.
Mei is een allegorisch dichtwerk van ruim 4000 paarsgewijs rijmende jambische versregels en wordt algemeen beschouwd als het hoogtepunt van onze impressionistische dichtkunst. Het eerste deel van circa 1200 regels, dat begint met de beroemde regel ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’, vertelt hoe het meisje ‘Mei’, de dochter van de zon en de maan, de Hollandse natuur intrekt en na een lange tocht in de stad komt, waar ze de dichter ontmoet met wie ze verder trekt. In het tweede deel (circa 2200 regels) hoort ze de blinde god Balder een lied zingen. Ze gaat hem zoeken en na een tocht die haar o.a. in het kasteel van Wodan brengt, vindt ze hem in een vallei. Balder legt haar uit dat ze niet voor elkaar zijn bestemd: zij is de verpersoonlijking van het aardse, hij – de blinde – is het symbool van de geest. Zoals zij geniet van de stoffelijke schoonheid, de natuur, zo geniet hij van de onstoffelijke, de muziek. In het derde deel van circa 800 regels ontmoet Mei de dichter weer en samen brengen ze de tijd door die haar nog rest. Dan verschijnt haar zuster ‘Juni’ en Mei moet sterven.