Nederlands dichter, bloemlezer, essayist en polemist (1944-2012; P.C. Hooftprijs 1993). De dood van Gerrit Komrij, die sinds 1984 in Portugal woonde, veroorzaakte een schok bij literatuurminnend Nederland. Naar Brits voorbeeld kreeg hij in 2000 voor vier jaar de officiële titel van Dichter des Vaderlands.
Als dichter maakte Komrij van meet af aan deel uit van de groep literatoren bij wie de discipline van klassieke rijmschema’s en metra in hoog aanzien staat. Juist door die strakke vormen en vlekkeloos taalgebruik, die diametraal tegenover de vaak grillige en burleske inhoud staan, wordt de lezer voortdurend op het verkeerde been gezet. Vanwege zijn zwarte humor en zijn onbedwingbare neiging om alles te relativeren is hij wel bij de neoromantici ingedeeld, maar gezien zijn streven om de zichtbare verbinding tussen zijn gevoelens en zijn poëtische arbeid te verdoezelen is het de vraag of dat terecht is. Zelf zegt hij daarover:
Ik heb mijn lezers altijd met een rijmend kluitje in het riet van hun eigendunk gestuurd. Poëzie is iemand de oren vullen met poetskatoen.
Zijn poëtica heeft hij neergelegd in de bundels De os op de klokketoren (1982) en Gesloten circuit (1982). Daarin betoogt hij dat kunst van een geheel andere orde is dan de werkelijkheid en dat er ook geen sleutel voor is. Onovertroffen pastiches en parodieën op vermaarde Nederlandstalige gedichten bundelde hij in Onherstelbaar verbeterd (1981). Zijn verzamelde poëzie verscheen in 2004 onder de titel Alle gedichten tot gisteren.
Zijn felle aanvallen op de experimentele dichters en bekende Nederlanders leidden tot heel wat controversen en hij groeide van lieverlee uit tot een gevreesd polemist. De verwoestende stukken die hij schreef over wat in zijn ogen smakeloos was, slechte dichters, de televisieprogramma’s en televisiepersoonlijkheden werden bijeengebracht in diverse essaybundels. Postuum verscheen zijn bundel Boemerang en Andere Gedichten (2012), die hij nog juist voor zijn overlijden persklaar had kunnen maken.