Literatuur, Geschiedenis en Theorie

J.A. Dautzenberg (2009)

Gepubliceerd op 08-02-2017

Cd. Busken Huet

betekenis & definitie

Nederlands essayist en criticus (1828–1886). Busken Huet was tot 1862 predikant te Haarlem en een van de voormannen van de modernistische richting binnen het protestantisme.

Vanaf 1858 was hij medewerker van het tijdschrift De Gids, waarin hij de rubriek ‘Kroniek en kritiek’ schreef. Na zijn aftreden als predikant werd hij redacteur van het blad. Na een conflict met andere redactieleden trad hij in 1865 samen met zijn vriend Potgieter af als redacteur. Samen maakten ze een grote reis naar Italië, waarna hij in Nederlands-Indië als journalist ging werken. Vanaf 1876 woonde hij in Parijs.

Dankzij zijn enorme belezenheid had Busken Huet een scherp oog voor de geringe kwaliteit van de Nederlandse literatuur van zijn tijd. Hij was een vlijmscherp criticus en heeft een aantal reputaties definitief vermorzeld. Dat werd hem natuurlijk niet in dank afgenomen. G. Stuiveling schreef in dit verband:

Zij hebben Huet gehaat als de baldadige spelbreker in hun knusse tijdverdrijf dat zij met deftige ernst voor kunst hielden. En geen hunner heeft ingezien dat vermoord te worden door zijn hand, voor hen de laatster kans was op een bescheiden rol in onze literatuur.

Zijn waarschijnlijk beroemdste stuk is de genadeloze aanval uit 1863 op de 17e-eeuwse dichter Jacob Cats, die tot in de 19e eeuw werd beschouwd als een van de grootste dichters aller tijden. Cats’ reputatie heeft zich hier nooit meer van hersteld.

Naast dit soort artikelen – naar eigen woorden geschreven ‘met de humor van een haai’ –, die verzameld werden in de vijfentwintig delen Literarische fantasieën en kritieken (1868–’85), schreef Busken Huet ook ander werk. Berucht werd de roman Lidewijde (1868) vanwege de – voor die tijd! – realistische erotische passages. Van groot belang zijn de twee cultuurhistorische studies Het land van Rubens: Belgische reisherinneringen (1879) en Het land van Rembrandt: studiën over de Noord-Nederlandse beschaving in de 17e eeuw (1882/’84; 2 delen).

< >