Bulgaars politicus; premier (1961-71) en president (1971-90).
Zjivkov werd in 1911 in het dorpje Pravec bij Sofia in een boerengezin geboren. Hij trok als jong typograaf naar Sofia, waar hij zich in 1932 aansloot bij de jeugdafdeling van de verboden Communistische Partij. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hielp hij bij de organisatie van het volksbevrijdingsleger. Zjivkov maakte naam als partizanenleider in de omgeving van Sofia. In september 1944 bevrijdde het Rode Leger Bulgarije van de Duitsers. Als commandant van de militia was Zjivkov in 1945 betrokken bij de arrestatie van duizenden politieke tegenstanders, die verdwenen. In 1946 werd de Bulgaarse monarchie afgeschaft. De nieuwe republiek werd door de Communistische Partij geregeerd.
Zjivkov werd in 1954 secretaris-generaal van de Communistische Partij, en in 1961 premier. Hij was een trouw volgeling van de Sovjetunie. Spottend werd weleens gezegd dat hij van Bulgarije `de zestiende republiek van de Sovjetunie' wilde maken. Hoewel nauw bevriend met Sovjetleider Nikita Chroesjtsjov slaagde Zjivkov erin na diens val (1964) in het zadel te blijven.
In 1989 moest hij als partijleider het veld ruimen; niet omdat het volk zich tegen hem keerde, maar omdat zijn naaste medewerkers bang waren dat zijn starre houding tegenover de revolutiegolf in Oost-Europa een gevaar zou vormen voor de machtspositie van de communisten in Bulgarije. In 1990 werd hij ook als staatshoofd ontslagen.
Op 4 september 1992 werd Zjivkov na een proces van achttien maanden tot zeven jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens het verduisteren van overheidsgelden. Hij zou tijdens zijn ambtsperiode de staat voor ruim veertig miljoen gulden hebben benadeeld door luxe woningen en auto's voor familieleden en naaste medewerkers te kopen.