Gepubliceerd op 29-06-2020

strijdkrachten

betekenis & definitie

De verbondenheid van het Huis Oranje-Nassau met de krijgsmacht is altijd sterk geweest en al terug te voeren op de Tachtigjarige Oorlog. Prinsen van Oranje als Willem I, Maurits, Frederik Hendrik en koning-stadhouder Willem III verwierven internationale faam als legeraanvoerders.

Met de instelling van de monarchie in 1813/1814 werd het Oranjehuis ook voor de krijgsmacht een symbool van nationale eenheid. De verbondenheid van het Koninklijk Huis met de krijgsmacht blijkt sindsdien op velerlei manieren. Iedere vaandelstok binnen de krijgsmacht is getooid met de woorden ‘Koning(in) en Vaderland’; iedere militair zweert bij zijn of haar aanstelling trouw aan de Koning(in). Marineschepen worden aangeduid als Harer Majesteits schepen. Bij de inhuldiging van een nieuwe koning of koningin ontvangen militairen een speciale dagorder. Het grootmeesterschap van de hoogste militaire onderscheiding, de Militaire Willemsorde, is onlosmakelijk verbonden aan het koningschap.Tot in de tweede helft van de twintigste eeuw bekleedden vrijwel alle mannelijke leden van het Koninklijk Huis een militaire (ere)functie. Bij officiële gelegenheden als Prinsjesdag, maar ook bij huwelijken, waren zij doorgaans in uniform gekleed. De vier krijgsmachtdelen (landmacht, marine, luchtmacht en marechaussee) hebben alle het predikaat koninklijk toegekend gekregen. Nadat stadhouder Willem V met zijn gezin in ballingschap was gegaan, werden met name door zijn zoon, erfprins Willem Frederik, de latere koning Willem I, pogingen ondernomen om met militaire middelen de positie van het Huis Oranje-Nassau in de Nederlanden te herstellen. Met onder meer restanten van het Staatse leger uit de Republiek, die trouw waren gebleven aan de stadhouder, steunde hij in 1799 met een Oranjebrigade een invasie van Russische en Engelse troepen in Noord-Holland. Daarmee hoopte hij een Oranjegezinde opstand te realiseren tegen de Franse overheersing, maar dit mislukte. Tot aan zijn terugkeer in de Nederlanden in 1813 hield de prins zich intensief bezig met militaire aangelegenheden.

Ten tijde van koning Willem I en Willem II had de koning nog een persoonlijke verantwoordelijkheid voor land- en zeemacht. In de Grondwet van 1815 werd de Koning het oppergezag over de vloten en legers toebedeeld. Willem I en II zijn ook de enige twee koningen met daadwerkelijke ervaring op het slagveld. Met de grondwetsherziening van 1848 kreeg het oppergezag een meer symbolisch karakter, hoewel tot onder koningin Wilhelmina bijvoorbeeld commandanten van marineschepen persoonlijk verslag uitbrachten aan de koningin. Na zijn uitroeping tot Soeverein Vorst op 2 december 1813 zette Willem I haast achter de oprichting van een eigen leger; de Franse almacht was nog niet definitief gebroken. Op 6 december deed hij een eerste oproep aan het Nederlandse volk om vrijwillig de wapens op te nemen.

De respons op die oproep was zeer beperkt. Begin januari kondigde de koning daarom aan een beroepsleger te vormen. Koning Willem I wierf vanwege de moeizame binnenlandse rekrutering ook legers in het buitenland, onder meer in Zwitserland en de Nassause erflanden. Ook werd de door de Fransen ingevoerde dienstplicht gehandhaafd. Voor de vormgeving van de organisatie van het Nederlandse leger werden de Franse legervoorschriften gebruikt die onder koning Lodewijk I tussen 1806 en 1810 waren ingevoerd. In april 1814 stond er een krijgsmacht van 27.000 man.

Het leger kon kort daarna al in actie komen in de slag bij Waterloo, onder aanvoering van de Prins van Oranje, de latere koning Willem II. De prins, die al vanaf zijn twaalfde jaar in Berlijn militaire scholing had ondergaan en praktijkervaring had opgedaan in dienst bij de hertog van Wellington, toonde zich daar een begaafd legeraanvoerder. Door koning Willem I werden enkele bijzondere eenheden opgericht. In 1814 stelde hij het Korps Marechaussee in, dat nu medeverantwoordelijk is voor de beveiliging van de paleizen. Ook stelde hij een regiment Grenadiers en twee bataljons Jagers in, die ‘onder het oog des Konings’ dienden. In 1830 werd het Koninklijk Nederlands Indisch Leger opgericht.

In het voormalig kasteel van de Nassaus in Breda werd in 1828 de Koninklijke Militaire Academie opgericht. Prins Frederik, zoon van Willem I, die als commissaris-generaal van het departement van Oorlog een goede reputatie opbouwde, was lange tijd nauw bij dit instituut betrokken. Voor zijn grote inzet voor en betrokkenheid bij de opbouw van het Nederlandse leger werd Frederik in 1829 benoemd tot admiraal; in 1840 werd hij benoemd tot veldmaarschalk.

Koning Willem II had als Prins van Oranje al diverse hoge functies in het leger bekleed, waaronder het bevelhebberschap gedurende de Tiendaagse Veldtocht. De Held van Waterloo genoot als militair grote populariteit. Door de hoge kosten van de oorlog tegen België, diende er echter onder zijn bewind fors bezuinigd te worden, onder meer op de krijgsmacht. Tegelijkertijd zette hij meer vaart achter het afbouwen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die paste in de door de afscheiding noodzakelijk geworden bescheidener defensiepolitiek. Om de verbondenheid van het Koninklijk Huis met de krijgsmacht te benadrukken, stelde koning Willem II in 1841 binnen de hofhouding het Militaire Huis in.

Koning Willem III was de eerste koning voor wie het oppergezag over de krijgsmacht na de grondwetswijziging van 1848 voornamelijk een symbolische functie was, tot ongenoegen van de koning overigens. Vanuit zijn opleiding en de traditie had hij zeker interesse voor militaire aangelegenheden. Voor de militairen die onder zijn regering invalide raakten in de koloniale strijd, richtte hij in Arnhem in 1857 het Koloniaal Militair Invalidentehuis op. De koning stelde hiervoor landgoed Bronbeek beschikbaar, dat ooit bedoeld was als zomerverblijf voor zijn moeder Anna Paulowna.

Ook koningin Wilhelmina toonde grote interesse voor de krijgsmacht. Reeds op jonge leeftijd bemoeide zij zich nadrukkelijk met de defensiebegroting en de stand van zaken in het leger. Zij keerde zich in 1918 fel tegen het voornemen van het kabinet tot ontslag van de opperbevelhebber, generaal C.J. Snijders. Veelvuldig nam zij troepeninspecties af, vaak te paard, en was zij aanwezig bij oefeningen. Haar bijnaam soldatenkoningin had zij aan deze actief getoonde betrokkenheid te danken.

Wilhelmina heeft met name in de oorlogsjaren ’40-’45 een belangrijke rol gespeeld. Daarvoor ontving zij van haar dochter in 1948 de Militaire Willemsorde. Haar echtgenoot, prins Hendrik, bekleedde een aantal hoge militaire erefuncties. Actief was hij echter niet bij de krijgsmacht betrokken.

Bij koningin Juliana en prins Bernhard leken de rollen omgedraaid. Hoewel Juliana zeker als koningin een zekere verplichting had tot het afleggen van militaire bezoeken en het afnemen van militair eerbetoon, was haar betrokkenheid bij zaken als pacifisme en ontwapening groter. Prins Bernhard daarentegen vatte de protocollaire benoemingen in de krijgsmacht als gevolg van zijn huwelijk met de kroonprinses serieus op, toonde grote betrokkenheid bij de krijgsmacht en doorliep in de Tweede Wereldoorlog mede op grond van zijn persoonlijke verdiensten een snelle militaire carrière. Hij speelde in de beginperiode van de oorlog een rol bij de wederopbouw van de Koninklijke Landmacht, die sindsdien de koninklijke wapenspreuk ‘Je maintiendrai’ als devies voert. In 1941 werd de in het Groot-Brittannië gevormde Nederlandse brigade door koningin Wilhelmina de naam Prinses Irene Brigade verleend. Ook was de prins actief als piloot.

Aan het einde van de oorlog werd hij benoemd tot bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten. Na de oorlog bleef de prins actief in de krijgsmacht. Hij werd benoemd tot inspecteur-generaal, maar ook daarnaast bekleedde hij vele militaire functies. Jaarlijks was hij, als zijn gezondheid dat toeliet, aanwezig bij het défilé van veteranen in Wageningen. In 1975 ontving hij van de krijgsmacht een eresabel, een eerbetoon dat zeer zelden wordt verleend. De Koninklijke Luchtmacht vereeuwigde de prins in een bronzen standbeeld naast de ingang van haar hoofdkwartier.

Bernhards verjaardag werd in 2004 door de Nederlandse regering uitgeroepen tot Veteranendag. De prins vertoonde zich met regelmaat in het openbaar in uniform. Na de Lockheed-affaire en daaruit voortvloeiende afspraken zag de prins daar jarenlang van af. Slechts bij een enkele uitzonderlijke gelegenheid verscheen hij nog in uniform. In 2004 werd de prins overeenkomstig zijn wensen in luchtmachtuniform en met veel militair ceremonieel bijgezet. Koningin Beatrix legt met regelmaat militaire bezoeken af.

Vergezeld door de chef Militaire Huis woont zij ook oefeningen bij. Vaandels van krijgsmachtonderdelen worden door de koningin persoonlijk uitgereikt. Prins Willem-Alexander toont eveneens met regelmaat belangstelling voor de krijgsmacht door het bezoeken van legeronderdelen die in het buitenland actief zijn in het kader van vredesmissies of oefeningen. Zijn dienstplicht vervulde hij bij de Koninklijke Marine; ook haalde hij zijn groot militair vliegbrevet en volgde hij een uitgebreid introductieprogramma bij de krijgsmacht. Als kroonprins is hij reeds een aantal malen bevorderd in rangen bij de marine, de landmacht en de luchtmacht.

De krijgsmacht kent diverse protocollaire bepalingen voor militair eerbetoon aan leden van het Koninklijk Huis. Koninklijke plechtigheden als inhuldigingen, huwelijken van de kroonprins(es) en bijzettingen gaan gepaard met groot militair ceremonieel. Prinsjesdag, de nationale herdenking op de Dam in Amsterdam op 4 mei, inkomende staatsbezoeken en ontvangsten van nieuwe ambassadeurs kenmerken zich door militair eerbetoon als bijvoorbeeld ere-escortes, erewachten en ereafzettingen. Bij officiële ontvangsten op het paleis is een dubbelpost van de Koninklijke Marechaussee gebruikelijk. Een bijzonder eerbetoon vormen saluutschoten, die onder meer bij de geboorte van een nieuwe kroon- of erfprins(es), bij koninklijke begrafenissen en op Prinsjesdag worden afgevuurd.

De rangen van admiraal en veldmaarschalk zijn in de geschiedenis van de krijgsmacht voorbehouden gebleven aan leden van het Koninklijk Huis. De rang van veldmaarschalk is na het overlijden van prins Frederik in 1881 niet meer vergeven. De laatste Oranje in de functie van admiraal was koning Willem III. Ook diens broer, prins Hendrik ‘de Zeevaarder’, die door zijn grootvader Willem I al op tienjarige leeftijd voorbestemd werd voor een carrière in de marine, werd wegens zijn verdiensten voor dit legerdeel en ter gelegenheid van het huwelijk van Willem III met Emma van Waldeck-Pyrmont kort voor zijn dood in 1879 benoemd tot admiraal.

Vanaf 1815 hebben leden van het Nederlandse koningshuis erecommando’s vervuld in buitenlandse legers. Zo bekleedden in de 19e eeuw de koningen en prinsen militaire rangen in het Pruisische, Oostenrijkse, Russische en Duitse leger. Koning Willem II werd in 1845 door koningin Victoria zelfs benoemd tot veldmaarschalk van het Britse leger. De Duitse keizer Wilhelm II benoemde koningin Wilhelmina tot chef van het ‘Husaren-Regiment Königin Wilhelmina der Niederlande’. Koningin Juliana werd in 1953 erekolonel van het Royal Sussex Regiment, dat vanouds nauwe banden met de Lage Landen had. Als gevolg van zijn rol in de Tweede Wereldoorlog vielen ook prins Bernhard buitenlandse erecommando’s ten deel. Zo was hij Honorary Air Marshal van de Britse Royal Air Force en Honorary Air Commodore in de Royal Air Force van Nieuw Zeeland.

Zie ook garde >gouverneur van de residentie >opperbevelhebber.

< >