Gepubliceerd op 29-06-2020

doop

betekenis & definitie

Sinds 2004 maakt de Nederlandse Hervormde Kerk, waartoe vrijwel alle leden van het Koninklijk Huis behoren, deel uit van de Protestantse Kerk in Nederland. In de protestantse traditie wordt de doop in de regel tijdens een kerkdienst bediend door de bevoegde ambtsdrager, ‘in het midden der gemeente’.

De doop geschiedt door besprenkeling met water en de formule luidt: ‘(naam), ik doop U in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest.’ In het Huis Oranje-Nassau is vooral de doop van de eer: Doopoverzicht van regerende vorsten en vermoedelijke troonopvolgers Gedoopt op Kerk Door Koning Willem I 17 september 1772 Grote Kerk, Den Haag Ds. P. Nieuwlatid Koning Willem II 28 december 1792 Grote Kerk, Den Haag Ds. P. Nieuwlatid Koning Willem III 27 maart 1817 Augustijnerkerk, Brussel Ds. W.L.

Krieger Willem, Prins van Oranje 4 november 1840 Kloosterkerk, Den Haag Ds. C.L. van den Broek Koningin Wilhelmina 12 oktober 1880 Willemskerk, Den Haag Ds. C.E. van Koetsveld Koningin Juliana 5 juni 1909 Willemskerk, Den Haag Ds. J.H. Genetsen Koningin Beatrix 12 mei 1938 Grote Kerk, Den Haag Ds. W.L.

Welter Prins Willem-Alexander 2 september 1967 Grote Kerk, Den Haag Ds. H.J. Kater Prinses Catharina-Amalia 12 juni 2004 Grote Kerk, Den Haag Ds. C.A. ter Linden sten in lijn van opvolging altijd met grote luister omgeven en met openbaar vertoon gevierd. De doopdienst was de eerste officiële gelegenheid waarbij de baby publiekelijk werd getoond. Men zag de plechtigheden rond de doop van een nieuwe Oranjetelg mede als demonstratie van dynastieke continuïteit en als ceremoniële bekrachtiging van de staatkundige en godsdienstige tradities van het vorstenhuis.

Koning Willem I rekende doopplechtigheden van leden van zijn Huis tot de ‘Groote Ceremoniën’ van Staat, waartoe naast koninklijke huwelijken en begrafenissen de opening van de Staten-Generaal en inhuldigingen behoorden. Tot aan de doop van Wilhelmina in 1880 was de moeder van de dopeling daar overigens niet bij aanwezig.In lijn met het voorschrift dat de doop ‘in het midden der gemeente’ wordt bediend, geschiedde een en ander bij voorkeur tijdens een dienst in een kerk. Alleen bij hoge uitzondering werd een prins of prinses in kleine kring ten paleize gedoopt. Zo doopte hofprediker ds. G.Ruitenschild in 1851 de derde zoon van koning Willem III, prins Alexander, met het oog op diens ‘zwakke gestel’ tijdens een dienst in paleis Noordeinde. De doop van prins Hendrik, derde zoon van koning Willem II, werd in 1820 relatief sober gehouden in verband met het overlijden van zijn overgrootmoeder prinses Wilhelmina en vond plaats in de Dorpskerk in Baarn. Maar doorgaans vonden doopdiensten plaats in de residentie en was de tocht van paleis naar kerk met staatsie en groot militair ceremonieel omgeven.

Zowel bij de doop van prinses Juliana als die van prinses Beatrix werd de dopeling in de Gouden Koets naar de kerk gereden. Bij de doop van prins Willem-Alexander in 1967 was het ceremonieel sterk vereenvoudigd en maakte de koninklijke familie gebruik van auto’s in plaats van koetsen. In plaats van gala-uniformen met decoraties droegen de meeste heren een jacquet. Ook het militaire eerbetoon was beperkt, al ontbraken erewacht en militaire kapel bij het paleis niet. Bij de doop van prinses Catharina-Amalia in 2004 legde men nog sterker de nadruk op het ‘privé-karakter’ van de plechtigheden, waarschijnlijk mede om de aanwezigheid van de ouders van prinses Máxima te vergemakkelijken. Militair eerbetoon bleef achterwege en de heren droegen ‘tenue de ville’.

De doop van ‘lagere’ leden van het Koninklijk Huis en de koninklijke familie was al eerder versoberd en vond doorgaans in besloten kring plaats. Verschillende ouders kozen recentelijk de kapel van Paleis Het Loo Nationaal Museum als locatie en lieten hun kind dopen door de predikant die ook hun huwelijk had ingezegend. De vorstelijke dopeling draagt doorgaans een lang, wit doopkleed (de ‘doopjurk’). Prinses Catharina-Amalia droeg in 2004 het voor de doop van Wilhelmina vervaardigde kleed, dat nadien ook gedragen is door Juliana, Beatrix, Christina en Willem-Alexander. ‘Peters en meters’ kent de Protestantse Kerk in Nederland officieel niet, maar het optreden van ‘doopgetuigen’ is toegestaan. Naast verwanten, vrienden, Nederlandse autoriteiten en organisaties fungeren buitenlandse vorstelijke personen vaak als zodanig. Vorsten waren vroeger in de meerderheid, maar ook hier schrijdt de verburgerlijking voort.

In 1964 veroorzaakte de overgang van prinses Irene tot het rooms-katholicisme enige opschudding, vooral toen bleek dat zij op 3 januari te Rome voorwaardelijk herdoopt was door B. kardinaal Alfrink. De prinses was op 31 mei 1940 reeds volgens de hervormde ritus gedoopt in de kapel van Buckingham Palace, door ds. J. van Dorp. Inmiddels erkennen beide tradities eikaars doopbediening. In vorstelijke huwelijksverdragen werden vroeger duidelijke bepalingen opgenomen over de doop van eventuele kinderen. De keuze voor de Nederlandse Hervormde Kerk lag voor het Huis Oranje-Nassau vast.

Die traditie volgend, heeft ook prins Willem-Alexander voorafgaand aan zijn huwelijk met de rooms-katholieke Máxima Zorreguieta verklaard dat het Huis Oranje-Nassau protestants zou blijven. Prinses Catharina-Amalia is dan ook in de Protestantse Kerk gedoopt. Bij de doop van de kinderen van de hervormde prins Maurits en de rooms-katholieke prinses Marilène droeg de dienst evenwel een oecumenisch karakter. Maurits’ kinderen zijn zowel in het hervormde als rooms-katholieke doopregister ingeschreven.

< >