Standen, in de Middeleeuwen groepen (in sociaal, juridisch en politiek opzicht), waaruit de samenleving was opgebouwd. De onderste stand op de maatschappelijke ladder werd gevormd door de onvrijen, mensen die aan een heer waren gebonden.
Ook vrije mensen die in een → heerlijkheid woonden waren niet vrij om te gaan waar ze wilden; er wordt daarom van half-vrijen of → horigen gesproken. Daarboven stond de geestelijkheid en de hoogste stand was de → adel. In totaal waren er dus drie standen: de `werkers', de `bidders' en de `vechters'. In de loop van de 11e eeuw kwam daar de groep van de → burgers bij. Doordat de standen erin slaagden privileges van hun vorst af te dwingen kregen zij politieke macht, die tot uiting kwam in de → Statenvergaderingen, de vertegenwoordigingen van standen. De standenstaat die zo ontstond, werd pas door de Franse Revolutie en de industriële revolutie doorbroken en maakte plaats voor de op produktieverhoudingen gebaseerde klassenmaatschappij van de 19e eeuw.