tendi, tentum en later tensum (3);
1. te gemoet -, uitstrekken, manus, Pl. | in ‘t bijz., blootstellen, supinatas aquiloni glebas, Verg.; vertonen, laten zien, os suum populo, se alci, in de oorlog (om de vijand te verschrikken of te misleiden), pedestres copias, Caes., se, Caes.; doen horen, vocem, Phaedr.
2. overdr., se ostendere alci, zich vertonen of aanbieden, de. | in ’t bijz., voorspiegelen, het uitzicht openen op, spem, metum, opwekken, Cic., munus, beloven, Cic., ostenditur spes alcs reit Ter., evenzo alleen ostenditur alqd, b.v. Victoria, triumphus, Liv.; ertegen inbrengen, defensionem (verdedigingsgrond), Cic.; tonen, aan de dag leggen, se alci inimicum, Nep., virtutem, Sall.; tonen, uiteenzetten, verklaren, te verstaan geven, alci sententiam suam, Ter., m. acc. c. inf., Caes., (in het pass. m. nom. c. inf., Cornif. rhet.), m. afh. vraag, b.v. quid fieri velit ostendit, Caes., ook absol., de alqa re, zich nader verklaren, Cornif. rhet.
