Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Iŭvo

betekenis & definitie

iūvi, iūtum, part. fut. iŭvātūrus (1);

1. ondersteunen, helpen, alqm in alqa re, Cic., alqm alqā re, Cic., iuvante deo of diis iuvantibus, Cic., met Gods hulp. | overdr., bevorderen, disciplinam beatae vitae, Cic.; verlichten, onera principis, Vell.
2. vermaken, bevallen, bevredigen, genoegen -, goed doen, iuvat alqm alqd, Hor., pass., (aures) se dicent iuvari, Cic.; dikwijls onpersoonlijk, iuvat me, Cic., of alleen iuvat, Verg., m. volg. infin.

< >