fēci, fectum (3),
I. eig. = ergens bijdoen of -voegen, vand. = tot iets in betrekking brengen, affectum esse ad alqd, tot iets in betrekking staan, Cic.
II. op iemd of iets werken, indruk maken,
a. alqm alqa re, iemd iets aandoen, veroorzaken enz., alqm laetitiā, vervullen, Cic., alqd deorum honore, goddelijke eer bewijzen, Cic., alqm iniuriā, onrecht doen, Ter., alqm servitute, in slavernij brengen, Cic., alqm maculā, schandvlekken, Cic., nomine, een naam geven, Cic., dolorem iisdem verbis, quibus etc., uitdrukken, Cic., tali medicamine vultum, besmeren, Ov. | zo in het pass., affici gravi vulnere, zwaar gewond worden, Caes., magna difficultate, zich in een zeer moeilijke toestand bevinden, Caes., beneficio, deelachtig worden, Cic., admiratione affici, bewonderd worden, Cic.
b. alqm, (naar het lichaam) invloed uitoefenen op, in een toestand brengen, behandelen, exercendum corpus et ita afficiendum est, ut etc., zo gewennen, Cic.; vooral = een nadelige invloed uitoefenen op, aantasten, verzwakken. | (naar de geest) in een stemming brengen, stemmen, aangrijpen, treffen, enz.