Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Affĕro

betekenis & definitie

attŭli, allātum, afferre,

I. ergens heen brengen, - dragen, - voeren, leveren, epistolam, overbrengen, Cic., se afferre, ergens heen gaan, -komen, Ter., Verg., afferri urbem, naderen, Verg.; opbrengen, opleveren, dragen, voortbrengen, uvam, Varr., ook fig., magnum proventum poëtarum, Plin. ep.

II. overdr.,

a. in ’t alg., bij-, meebrengen, brengen, salutem alci of alci rei, redding brengen, Cic. (in poëzie ook = begroeten, Ov.), manus alci of alci rei, de hand slaan, zich vergrijpen, Cic., vim, geweld aandoen, Cic., vim et manus, tot gewelddadigheden overgaan, Cic.
b. in ’t bijz., een bericht brengen, over-, aanbrengen, nuntium, Cic., dikwijls afferre (ad alqm of alci) alqd of de alqa re of m. acc. c. inf., melden, aankondigen, Cic. | een bewijs, reden enz. aanvoeren, opgeven, causam, Cic., ook absol., cur eredam, afferre possum, Cic., aetatem, als verontschuldiging aanvoeren, Cic. | iemd iets aandoen, berokkenen, in of bij iemd teweegbrengen, bewerken, veroorzaken, alci detrimentum, Caes., alci laetitiam, dolorem en dgl., Cic.; afferre alqd ad alqd, iets bijdragen tot, iets baten of helpen voor, Cic. | als toevoegsel ergens bijdoen of -voegen, multa de suo, Cic., quis attulerit, wie de clausule eraan toegevoegd heeft, Cic.

< >