Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

oudchristelijke kunst – basiliek –westelijke rijk

betekenis & definitie

OUDCHRISTELIJKE KUNST: DE ARCHITECTUUR: DE OUDCHRISTELIJKE BASILIEK IN HET WESTELIJKE RIJK IN DE NA-CONSTANTIJNSE TIJD

De oudchristelijke basiliek in het Westelijk rijk in de na-Constantijn tijd.

De belangrijkste van de kerken, welke in de na-Constantijnse tijd door de keizers werden gebouwd, is in het westelijke rijk de Paulus-basiliek in Rome. Zij werd in het jaar 386 door de keizers Valentinianus, Theodosius en Arcadius gevestigd op de plaats van een oudere basiliek. Pas in de tijd van Honorius werd het bouwwerk voltooid. Helaas is deze basiliek in het jaar 1823 aan een brand ten offer gevallen. In de oorspronkelijke staat is zij herbouwd. In haar grondplan sluit zij aan bij de Lateraan-basiliek: ze heeft vijf schepen en een dwarsschip. Nieuw zijn de meer evenwichtige ruimteverhoudingen, een veel rijkere versiering en een zeker koel, klassicistisch karakter, dat van het Theodosiaanse klassicisme stammen moet. De oorspronkelijke basiliek had gecanneleerde zuilen, rijke Korinthische kapitelen en een plastische versiering van de arcadenzwikken en de archivolten. Verder vertoonde de oude basiliek een zekere verstrakking van de arcadenbogen, welke verklaard kan worden uit de nieuwe tendenties naar ontstoffelijking van de architectonische bouwdelen. Al deze elementen van het oude bouwwerk zijn in het nieuwe niet overgenomen; daarom dringt het koele klassicisme van het oorspronkelijke gebouw zich in de nieuwbouw van de negentiende eeuw des te sterker op.

De volgende bouwwerken (Sta. Maria Maggiore, gebouwd door Paus Liberius, 352-366, herbouwd door Paus Sixtus III, 432-440; Sta. Sabina, blijkens inscriptie gebouwd door Paus Coelestinus I, 422-432) zijn geen keizerlijke bouwwerken meer, maar danken hun ontstaan aan het pauselijke Rome. Een tendens naar vereenvoudiging van de oudchristelijke basiliek in vergelijking met de keizerlijke bouwwerken kan onder andere blijken uit het feit, dat de kerken niet meer vijfschepige, maar drieschepige basilieken zijn, zonder dwarsschip.

De basiliek Santa Maria Maggiore heeft verscheidene verbouwingen ondergaan (dwarsschip onder Paus Nicolaas V, 1288-1292; cassettenplafond einde vijftiende eeuw; wanddecoratie einde zestiende, begin zeventiende eeuw), waardoor haar oorspronkelijke ruimte-indruk niet bewaard bleef; ze toont een terugkeer naar het rechte balkwerk van de Pieterskerk. Nieuw in vergelijking met de Constantijnse basilieken zijn de ruimte-verhoudingen. Santa Maria Maggiore wordt gekenmerkt door een speciale accentuatie van de diepte-as (70,50:16,32); deze dieptewerking legt een bijzondere nadruk op de tendenties naar een beheerst evenwicht tussen diepte en breedte.

De basiliek Santa Sabina is wat ex- en interieur aangaat in bijna onveranderde staat bewaard gebleven, zodat ze een van de beste voorbeelden mag worden genoemd voor het aanzien van een oudchristelijke basiliek uit de vijfde eeuw. In de sierlijkheid van de verhoudingen en in de gecanneleerde zuilen zijn nog invloeden te herkennen van de Paulus-basiliek. Het streven om door middel van kleuren de werking van de wand te vervluchtigen is sterker geworden door incrustaties; hier manifesteren zich tendenties, die later in Ravenna zullen voeren naar het hoogtepunt van deze coloristische ’oplossing’.

Men mag aannemen, dat in Rome een vereenvoudigde Constantijnse vorm van een drieschepige basiliek met dwarsschip uit de vijfde eeuw bewaard is gebleven. San Pietro in Vincoli (432-446) zou als voorbeeld kunnen worden aangevoerd voor een dergelijk type, ofschoon het dwarsschip in dit geval is gewijzigd en overwelfd (pas in de renaissance). Ook voorbeelden van dergelijke basilieken in het Oosten zouden de veronderstelling kunnen steunen, dat er in de vijfde eeuw een drieschepige basiliek met dwarsschip moet hebben bestaan.

Het einde van de vijfde eeuw geeft over het algemeen een afneming te zien van de bouwactiviteit; antieke gebouwen worden dan in kerken veranderd (Cosmas en Damianus, aansluitend bij een antieke rotonde; Santa Maria Antiqua, waar eveneens een antiek bouwwerk in een christelijke kerk veranderd is), of er treden vreemde invloeden op, als bijvoorbeeld Ravennatische (Sta. Agatha dei Goti in Subura, San Giovanni a Porta Latina). Aan het einde van de zesde eeuw en in de zevende eeuw doen zich daarentegen reeds invloeden gelden van het Oosten, voornamelijk van de architectuur van Constantinopel (de voorkeur voor zijbeukgalerijen), al worden die dan steeds aangepast aan de plaatselijk overheersende architectonische tendenties. Hier dient echter te worden opgemerkt, dat galerijbasilieken hoogstwaarschijnlijk ook zonder oostelijke beïnvloeding in de westelijke helft van het rijk hebben bestaan; daarop wijzen bijvoorbeeld oude beschrijvingen van oudchristelijke basilieken in Frankrijk (Clermont Ferrand, 470; Perpetuus-basiliek in Tours, 472).

Sporen van deze nieuwe oostelijke invloeden in Rome zijn te constateren in de dubbelkerk S. Lorenzo fuori le mura en in Sta. Agnese aan de Via Nomentana. De oostkerk van San Lorenzo gaat terug op een Constantijns bouwwerk, in het westen heeft onder Sixtus III een vrij grote aanbouw plaats gehad. De oostelijke kerk werd door paus Pelagius II tegen het einde van de zesde eeuw van galerijen voorzien, die zich ook over de westzijde uitstrekken. Nog duidelijker is de verandering van een oudchristelijke basiliek in een galerijenbasiliek waar te nemen in Santa Agnese fuori le mura in Rome, gebouwd door paus Honorius I, 625-630. Ook hier rondom lopende galerijen. De marmerversiering van de apsis herinnert eveneens aan gebouwen uit Constantinopel. Maar de oostelijke vorm van de oudchristelijke basiliek heeft door de gerektheid der verhoudingen en door de vensterrijen bovenaan een verandering ondergaan in Westromeinse zin. Ook in het ontbreken van plastische versiering in de wanddecoratie en van een rechte architraaf boven de onderste zuilenstellingen komt uit, dat niet naar rechtstreekse oostelijke voorbeelden is gewerkt. Enkele onderzoekers (Rave, Wulff, Kohl, Watzinger) hebben de galerijenbasiliek willen afleiden van de synagoge. In de laatste tijd is in Galilea een aantal van dergelijke synagogen ontdekt en herbouwd. Deze rechthoekige synagogen (Irbid, Arbela, Teil Hum) bezitten aan drie kanten galerijen. Door de vierkante ruimtevorm en het ontbreken van het verhoogde hoofdschip onderscheiden ze zich echter zo fundamenteel van de oudchristelijke basiliek, dat van een bouwhistorische afleiding geen sprake kan wezen.

door Prof. Dr. W. Sas-Zaloziecky.

< >