KUNST VAN DE NEGENTIENDE EEUW:
DE ARCHITECTUUR 1848-1906: ENGELAND EN AMERIKA
In Engeland bleek voor het eerst, dat de nieuwe motieven van de architectuur uitermate belangrijk werden in de democratische staten. Het verkeer werd een nieuwe en belangrijke factor in het openbare leven. In Engeland en in Zwitserland betekenden de grote viaducten en spoorbruggen een nieuwe opgave voor de ingenieurs. Chelsea Bridge, Charing Cross en andere voorbeelden - bijvoorbeeld de tussen twee gotische torens opgehangen Firth of Forthbrug - lieten zien, dat men niet klaar kwam met de oude stabiele steenbouwkunst, zoals nog bij de bewonderde London Bridge van Rennie. De Tower Bridge van Barry en Jones heeft van 1886 af samen met the Houses of Parliament het stadsbeeld van Londen bepaald. De eeuw van de ijzerconstructies en van de staalskeletbouw begon reeds omstreeks 1860! De geweldige glazen hal van Midland Station (230 x 73 m, architect G. G. Scott, t 1878) had een belangrijke invloed op de internationale practijk van de stationsbouw.
Met de Royal Albert Hall (Fowke en Scott, 1867-1871) ontstond het monstertype van de moderne concerthal. De hoogste lof wordt toegezwaaid aan Sir Joseph Paxtons gietijzerconstructie van het Crystal Palace in Londen (reeds in 18541). De eerste navolging was het ’Glaspalast’ in München. Het werd het oertype voor de gehele ontwikkeling van de bouw van moderne tentoonstellings- en jaarbeurshallen. Deze bouwwerken maakten inbreuk op de architectuurvoorstellingen, die tot dusver hadden gegolden: men kon en wilde de vormen niet meer alleen van historische voorbeelden afleiden. Er werd naar compromissen gezocht, naar aanpassing van de moderne technische vormen aan traditionele stijlelementen, maar ook op dit punt was de smaak sinds de veertiger jaren overal veranderd.
Ook Amerika maakte in deze tijd in zijn architectuur een ommekeer door. De Secessie-oorlog betekende het zichtbare einde van de kolossale orde der oude klassicistische bouwtraditie, die onder verwerking van de academische vormen van Frankrijk, de Engelse achttiende-eeuwse landhuisstijl had aangepast aan Amerikaanse behoeften. Vooral in het zuiden en westen waren heel aantrekkelijke en aristocratische herenhuizen gebouwd op de grote landgoederen. In Virginia had Th. Jefferson een aantal bekoorlijke vormen gevonden voor landhuizen van één verdieping; aparte vermelding verdient Monticello (1806) met zuilenporticus en
originele zaalkoepel. Ch. Bulfinchs Massachusetts State House in Boston (1795-1798) vertegenwoordigt de officiële bouwstijl van voor de branden van 1814.
Over het algemeen kunnen we ons tegenwoordig vanuit Europa slechts een vage voorstelling maken van de architectuur tussen 1814 en de Secessie-oorlog. De voorbeelden van Amerikaans laat-Klassicisme zijn gedecimeerd, en niet alleen door de burgeroorlog. De onvoorstelbaar snelle groei van de grote steden heeft bijna overal de stedebouwkundige verhoudingen van de oude klassicistische stadsaanleg bedorven toen de stratenvierkanten uit de periode omstreeks 1870 in toenemende mate moesten plaats maken voor de etagehuisbouw. Alleen in Washington, de hoofdstad van de Unie, kon het na-Klassicisme zich handhaven. Stedebouwkundig komt het nieuwe Amerikaanse gevoel voor het gigantische hier gelukkiger tot uitdrukking dan in New York en in de steden, die in de noordelijke staten uitwoekerden.
De gebouwen van Washington manifesteren stijl-dualisme tussen traditie en modernisme. Reeds in 1791 werd de stad ontworpen; de groots opgezette plannen trokken diagonalen van reusachtige avenuen over een voor Europese begrippen onbegrijpelijk groot areaal van 26 km2. Het Kapitool (1821-1827, voltooid 1862) is een van de grootste openbare monumentale bouwwerken in het tijdperk na het absolutisme. Zijn scheppers, W. Thornton en Th. Walter, bedienden zich van een stijve schoolse klassicistische vormenschat, maar opmerkelijk is het effect van de kolossale trappen. De idee van een klassicistisch paleis uit Europa werd gecombineerd met een reusachtige domkoepel, als kernstuk van de bouwmassa (93.5 m hoog); hij moest herinneringen oproepen aan de St. Pieter in Rome en de St. Paul in Londen. Het ’Witte Huis’, het belastingkantoor en het Patent-Office met hun antikwiserende portieken en pilasters, representeren, als de meeste staatsgebouwen, nog lang na 1850 het officiële Klassicisme. In de ’Normandische’ kasteelbouw van het Smithonian Institute is het eclecticisme van de Europese bouwvormenleer echter nog zeer evident.
Omstreeks 1900 werd in de USA, zoals in Europa, gepoogd het rationalisme van de torenhuizen aan te vullen met versieringsvormen van de neo-Barok. De voorbeelden uit Parijs konden nog steeds vele architecten tot geestdrift brengen. Maar de opkomende constructieve stijl van de Amerikaanse utiliteitsarchitectuur heeft na de eeuwwisseling heel de architectonische stijl in toenemende mate beïnvloed.
door Dr. H. Tintelnot.