KUNST VAN DE NEGENTIENDE EEUW:
DE ARCHITECTUUR 1848-1906: DUITSLAND EN OOSTENRIJK
Eenzelfde ontwikkeling als in Frankrijk naar renaissancisme en vandaar naar neo-Barok was er allerwege in Europa. Het best is dit te zien in de residentiesteden van Duitsland. München was omstreeks het midden van de eeuw een kunstcentrum van de rang van Parijs. Uit deMünchense architectuur in deze periode blijkt een verandering van de smaak. De Ludwigstrasse. nog altijd een van de meest grandioze ruimtebeelden in de moderne stedenbouw, was geleidelijk voltooid. Tussen de Orcagna-Gotiek van de Feldhernnhalle en de neo-Renaissance van de Siegestor staan in rustige, af en toe wat droge opeenvolging de bouwwerken van Gärtner en zijn collega’s. Romaanse bouwvormen waren op beheerste manier gecombineerd met renaissancemotieven, niet zonder nuchtere toevoegingen van ’loze’ Gotiek in naturel-baksteen.
Minder overzichtelijk door de vermenging van gotische arcadenbouwsels op renaissanceblokken is de nieuwgevormde as: de Maximilianstrasse. Vaak is er kritiek geoefend op haar systeemloosheid. Niettemin heeft haar afsluiting, het Maximilianeum, toch een zekere grootsheid. Dit tentoonstellingspaleis van Bürklein, na 1850 op een helling aan de overzijde van de Isar gebouwd, met zijn renaissancehallen, wil Belvédère zijn en tevens monumentale afsluiting van de as aan de overkant van de brug. Dat is een nieuw accent, en niet alleen in de stedebouw van München. De late Romantiek, met haar voorliefde voor uitzichtspunten, schiep hier een bouwwerk, dat doelbewust betrokken werd op het panorama van München.
Het zou hoger langs de Isar een grandioos pendant hebben gekregen, als Lodewijk II zijn plannen voor het Semperhaus voor de Richard-Wagner-feestspelen had kunnen doorzetten. Niet bepaald op aversie van het publiek tegen de renaissance-stijl van het gebouw en zijn revolutionaire bouwmeester strandden ze, maar op verzet tegen de verkwistende Wagner-cultus van de koning.
In de zeventiger en tachtiger jaren staan weer andere richtingen tegenover elkaar. Na de opzienbarende Hauptbahnhof in München voerde de neo-romaanse stroming tot excessen in de Lohengrinburg van Neuschwanstein. In deze tijd had de koning, onder de indruk van een reis naar de Parijse wereldtentoonstelling, sympathieën voor de Franse Barok. Schloss Herrenchiemsee (van Georg v. Dollmann en Seitz, 1878 en volgende jaren) is de getrouwe kopie van Versailles op een eiland. Het historisme van de koning. gevoed door de voorbeelden van de Bourbons, ontwikkelde zich consequent in de richting van het neo-Rococo va" Schloss Linderhof (Seitz en G. v. Dollmann, 1869 en volgende jaren). Wat er ook op deze scheppingen moge worden aangemerkt. voor de positie van de bouwkunst in de laatste decennia van de eeuw zijn ze bijzonder illustratief. Zoals in de muziekdrama’s van Wagner Middeleeuwse heldenmythos zich zwelgend uitdrukt in een weelde aan instrumentatie, zo gaat in de historiserende pracht van de koningssloten de laatromantische verheerlijking van het verleden samen met het laatste overblijfsel van de Europese vorstenmacht.
Wagner en Gottfried Semper behoren ideologisch bij elkaar. Beiden ontvluchtten in 1848 als revolutionairen het artistieke dorado van Dresden, dat ze hadden helpen vormen, en vonden een toevlucht in Zwitserland. Semper is de belangrijkste bouwmeester van Duitsland uit de tweede helft der eeuw. Hij bouwde de Technische Hogeschool voor zijn nieuwe woonplaats Zürich; hij ontwierp een model voor het Victoria and Albert Museum in Londen; de Zwinger in Dresden completeerde hij met een galerijbouw. Met het Dresdener Hoftheater schiep hij een nieuw type schouwburg, dat door Gilly was voorbereid; in Franse omvorming van Garnier maakte het allerwege school. De klassieke Muzentempel werd onmodern; nu volgde het feestelijke utiliteitsgebouw met naar buiten uitstekende rotonde, statig trappenhuis en bewust voor het effect benutte toneeltoren. Driemaal heeft Semper dit type gevarieerd. De eerste schouwburg in Dresden (afgebrand in 1869) vertoonde nog een onzekere concentratie in de keuze van Noorditaliaanse renaissancevormen.
In het Burgtheater in Wenen (1888) tenslotte voltrok zich de bvergang naar de neo-Barok. De grote ordonnanties van Palladio, de volle bossen, sculpturen en imposante kroonlijsten vormen rijke motievengroepen en roepen sterke schaduwwerkingen op. 1848 is het jaar van de regeringsaanvaarding van keizer Frans Jozef I; dan begint ook een nieuwe oriëntatie in de bouwkunst in Oostenrijk. Naar het voorbeeld van de Boulevard Haussmann werd in Wenen besloten tot slechting van de wallen en verdedigingswerken. De Hofburg, welker uitbreidingsprojecten reeds in de Barok werden belemmerd door de bastions, kreeg door een reusachtig voorplein van Semper eindelijk een architectonische vorm. Het project, een van de laatste grote vorstenpaleisplannen uit Europa, werd als zovele ondernemingen der Habsburgers niet voltooid. Gereed gekomen is de exedra naar de kant van de Heldenplatz; ze laat zien met hoeveel talent Semper laat-Renaissancevormen modern wist over te nemen.
De vele grote bouwwerken langs de pleinen en bochten langs de Wiener Ringstrasse zijn geen gelijkwaardige pendanten van het Burgtorso. Hofmusea, Operahuis, universiteit, alle vrijstaand en groot opgezet tussen de alleeën en randpleinen gelegen, zijn zwak renaissancistisch. E. van de Nüll (1812-1868) en A. Sickard von Sickardsburg (1813-1868) zijn de bouwmeesters van de nieuwe Weense richting. Naast hun werken staan - tekenend voor de stijlsituatie van deze jaren! - het parlement van Hansen (1874 en volgende jaren), een laatste terugval op het zogenaamde Hellenisme, en de Votivkirche van H. von Ferstel (1855 en volgende jaren), een geïmiteerde Franse kathedraal. Friedrich Schmidt (1825-1891) bouwde tegenover het Burgtheater het reusachtige nieuwe raadhuis van Wenen, dat in omvang al deze historische voorbeelden overtrof. Schmidt was ongetwijfeld de belangrijkste Neogoticus.
Al deze Weense bouwwerken, in de groepering meesterlijk, in de opstand academisch-bekwaam, maar in het detail vaak zwak, maken toch de indruk van een kaleidoscoop van historiserende bouwstijlen. De tijd voor de uitwerking van een wetenschappelijke bouwvormenleer aan de Technische Hogescholen was aangebroken. Van een deprimerende richtingloosheid waren de bouwwerken van het jonge keizerrijk in Berlijn. Het Rijksdaggebouw van Wallot aan de rand van de Tiergarten (1884 en volgende jaren) miste elk verband met de naburige Brandenburger Tor of de nabijgelegen Spree-arm. Met de Siegesallee en daartegenover de Kroll-opera was stedebouwkundige harmonie hier ook moeilijk te bereiken.
Op de snelle ontwikkeling van Berlijn was men niet ingesteld. Er werden geen grote verbindingslijnen getrokken, noch zinvol gevormde woonwijken of tuinsteden aangelegd. Hitzigs Technische Hogeschool in Genuese barokstijl vormde een zonderling contrast met de pseudo-romaanse Kaiser Wilhelm-Gedachtniskirche van Schwechten en de bonte baksteen-Gotiek van Otzen. In deze tijd werd het eertijds zo voorname beeld van de ’Linden’ voorgoed bedorven. Tevoren hadden paleizen van twee verdiepingen een discrete verbinding gevormd tussen stedebouwkundige culminatiepunten als de Brandenburger Tor en het Koninklijke Schloss; ze werden nu vervangen door ongeproportioneerde neo-Barok-klompen van het slag van de Staatsbibliotheek. Zoals dit bouwsel de ruimte rondom Rauchs Friedrichsdenkmal verknoeide, zo maakte Raschdorffs woeste Dom de eenheid kapot van de Lustgarten-wijk, die indertijd door Schinkel met het Alte Museum zo fraai was afgesloten.
door Dr. H. Tintelnot.