DE MIDDEN-BYZANTIJNSE KUNST:
DE IKONOKLASTENSTRIJD EN DE RENAISSANCE-TENDENTIES IN DE MIDDEN-BYZANTIJNSE SCHILDERKUNST
De ikonoklastenstrijd (beeldenstrijd), die geduurd heeft van 725 tot 843, had tengevolge dat de Byzantijnse schilderkunst tot op haar grondvesten werd geschokt. Het was een soort ’Kulturkampf’, die niet alleen de kunst, maar het gehele religieuze en politieke leven van Byzantium aanging; Byzantijnse keizers als Leo III of Constantijn Kopronymos hebben er hartstochtelijk aan deel genomen en ook de Byzantijnse aristocratie.
Er zijn verscheidene oorzaken aangewezen die tot de beeldenstrijd hebben geleid: o.a. de bedoeling de autocratie van de Byzantijnse keizers te versterken, het streven van de leidende kringen de invloed van de lage clerus en de monnikenstand uit te schakelen; agrarisch-politieke maatregelen van de Byzantijnse keizers om het grote kloosterbezit op te heffen en daardoor de macht van de monnikenstand te breken. Verder zijn er ook sterke islamitische invloeden vastgesteld, hoofdzakelijk bij de ikonoklastische keizers, die uit de oostelijke provincies stamden, o.a. bij Leo III. Stellig hebben al die theorieën een kern van waarheid. Ze zijn echter ontoereikend als verklaring voor de diepere oorzaken van de ikonoklastenstrijd. Deze liggen in het religieus-geestelijke leven van Byzantium; in feite was er een negatieve tendentie tot heiligenbeelden waar te nemen.
De strijd gaat voornamelijk om de verering van de beelden (ikonen) der heiligen en is, ten diepste beschouwd, een christologisch en dogmatisch conflict, zoals alles in het geestelijk leven van Byzantium. De deelnemers aan het concilie van 753 ver¬klaarden, dat de beelden een lastering waren van de fundamentele dogma’s des heils, dat wil zeggen van de incarnatie van Christus. Christologisch gezien gaat het in de beeldenstrijd om de scheiding van de beide naturen van Christus, die volgens de orthodoxe opvatting onvermengd en ongescheiden naast elkaar staan. Wie een beeld van God schildert vervalt öf in monophysitisme, doordat hij alleen het Goddelijke tracht weer te geven dat onbeschrijfbaar en onvoorstelbaar is, óf in Nestorianisme doordat hij slechts de menselijke natuur van Christus voorstelt. De tegenstanders van de beelden (ikonoklasten) stelden de uitge¬beelde goddelijke persoon gelijk met het oerbeeld. De voorstanders van de beelden (ikonodulen), die uitgingen van Platonische en Neoplatonische begrippen, identificeerden het beeld niet met het oerbeeld; zij betoogden, dat het beeld in wezen verschillend is van het oerbeeld, maar er hypostatisch (d.w.z. in overdrachte¬lijke zin) aan gelijk is.
Opnieuw doet zich de oude tegenstelling gelden, die zich reeds in de oudchristelijke periode had ontwikkeld tussen de antiek-zinne- lijke opvatting van de beeldende kunst en het nieuwe christelijke spiritualisme, een tegenstelling, die in de geschriften van Clemens van Alexandrië is uitgewerkt. Zij wordt echter overbrugd door de christelijk gematigde, Platonische en Neoplatonische ideeënleer van het prototypon en het ectypon. De heiligenbeelden (ikonen) worden aldus verdedigd: ze zijn getuigenissen van een bovennatuurlijke goddelijke wereld en de zinnelijke middelen, waarmee zij worden voorgesteld, moeten eveneens als gelijkenis worden verstaan. In laatste instantie betekent dit conflict een strijd tussen een oriëntaalse idolatrie, die de identiteit van het beeld met het goddelijke oerbeeld verdedigde, en de antiek-platoniserende opvatting, die slechts in overdrachtelijke zin in het beeld het goddelijke oerbeeld zag. ’De verering welke men aan de beelden brengt, gaat over op het prototype’ had de klassieke formule kunnen zijn van de voorstanders der beelden.
Deze diep in het Byzantijnse religieuze leven ingrijpende ’Kultur- kampf’ eindigde met de plechtige autorisatie van de ikonen door keizerin Theodora in het jaar 843. Dit jaar is een diepe caesuur in de geschiedenis van Byzantium en de orthodoxie. De antieke, platoniserende orthodoxe opvatting, die tevens op de christiani- serende leer was gefundeerd, kreeg de overhand op het radicale oriëntaalse monophysitisme. Armenische, Klein-Aziatische en Syrische keizers, en het opdrin¬gen van de Islam in de oostelijke provincies van het rijk (waaruit de tegenstanders hoofdzakelijk afkomstig waren) deden de iko- noklastische tendenties tot een doorbraak komen.
Het verval van het kaliefenrijk en een nieuwe opbloei van het Byzantijnse rijk, dat zich nu weer met succes tegen de Islam keerde en in de Balkanlanden vaste voet kreeg, hebben bijgedragen tot het overwinnen van de oosterse ketterijen. Een zware innerlijke crisis leidde binnen het rijk tot een noodlottige twee¬spalt en heeft Byzantium vervreemd van de westelijke provincies, waar de beelden werden verdedigd; op de duur kwam men die tweespalt te boven. In dezelfde tijd van de beëindiging van de beeldenstrijd valt een nieuwe politieke opbloei onder de Mace¬donische dynastie en een nieuwe bloei van het culturele, geeste¬lijke en politieke leven, die niet ten onrechte de ’Macedonische renaissance’ wordt genoemd. Het herleven van voor-ikonoklastische tendenties, het opkomen van een profane, imperiale anti- kwiserende rijkskunst, het herleven van de oudchristelijke schil¬derkunst, dat alles werkt als een bevrijding uit de oncreatieve ban, waarin de ikonoklastenstrijd de Byzantijnse kunst had geslagen. Men dient er echter voor te waken, de ’Byzantijnse renaissance’ te identificeren met renaissancewerkingen uit het avondland. Oorzaken en verloop van de Byzantijnse renaissance verschillen fundamenteel van de westerse renaissance-bewegingen.
door Prof. Dr. W. Sas-Zaloziecky.