DE BOUWKUNST DER MIDDELEEUWEN:
DE GOTISCHE BOUWKUNST IN ENGELAND
Engeland en Normandië vormden in de dertiende eeuw een politieke eenheid; reeds voor de bouwkunst van de romaanse tijd was dat van overwegend belang. De architectuur van het continent was toonaangevend voor de sacrale bouwwerken op het eiland, en zo bleef het in de vroege fase van de Gotiek. Maar de Franse concepties werden al spoedig omgevormd tot een zelfstandige Engelse kunst. De Franse Gotiek wortelde o.a. in de romaanse bouwkunst van Normandië en ook Engeland volgde in de grote kathedralen van de late elfde en van de twaalfde eeuw Normandië na. Het is dus niet verwonderlijk dat Engeland zich in vergelijking met de overige landen van Europa vroeg open stelde voor de nieuwe invloeden uit Ile-de-France. Reeds omstreeks 1175 ontstonden de eerste zuiver gotische kerken, dus in de tijd, dat de kathedralen van Parijs en van Laon in aanbouw waren. Het vroegste monument van de nieuwe stijl is de kathe-draal van Canterbury.
Na een brand in het jaar 1174 werd de kerk vernieuwd onder leiding van de Franse bouwmeester Willem van Sens (na 1175) In de kathedraal van Sens, die destijds in aanbouw was, had Willem zijn scholing gehad; de Franse bouw¬trant kon hij dus overbrengen naar het Britse eiland. Door de contemporaine kroniekschrijver Gervasius wordt de manier, waarop de bouwmeester Willem naar Canterbury werd geroepen, nauwkeurig vermeld. Dezelfde bron geeft informaties over de persoonlijkheid en de verdere lotgevallen van de meester; voor de architectuurgeschiedenis van de Middeleeuwen is dat heel ongewoon. Het stelt ons het levenswerk van een kunstenaar voor ogen, een werk dat voor de Engelse bouwkunst dezelfde betekenis had als de abdijkerk van Saint-Denis voor de Franse Gotiek. Gervasius bericht over de brand in de kathedraal van Canterbury, waardoor het koor werd vernield. Franse en Engelse bouwmeesters werden aangezocht, maar men kon het niet met hen eens worden over de restauratie-mogelijkheden.
Daarop werd aan Willem van Sens de algehele leiding opgedragen van het nieuwe bouwwerk. Hij was bekwaam tot het bouwen in steen maar even¬zeer tot het bouwen in hout en hij beschikte over ongewone kundigheden. Na de delen van het koor, die waren blijven staan, zorgvuldig te hebben onderzocht liet hij ze volkomen afbreken, omdat ze bij de nieuwbouw niet gebruikt konden worden. Alleen de oude crypt en enkele delen van de oude omsluitingsmuren handhaafde Willem, zodat hij zijn nieuwe koor moest aanpassen aan de plattegrond van de vroegere kerk. De stenen voor de nieuwe kerk werden uit Caen in Normandië aangevoerd en op schepen over het kanaal getransporteerd. Voor het lossen van de schepen vond Willem persoonlijk machines uit en voor de bouw van de kathedraal construeerde hij nieuwe toestellen. Toen hij in het vijfde jaar dat hij in Canterbury werkte van een bouwsteiger was gevallen leidde hij, zwaar gewond, de bouw nog enige tijd vanaf zijn ziekbed en daarna keerde hij naar Frankrijk terug. Zijn opvolger werd Willem de Engelsman (Wilham the English man), die van 1179 tot 1184 leider was van de bouw en die het koor voltooide.
De vormentaal van Canterbury sluit nauw aan bij die van de kathedraal van Sens. Reeds de plattegrond doet de nauwe verwantschap zien. Uit de schedel van de kooromgang buigt een ronde kapel naar buiten zoals bij het Franse voorbeeld, alleen is ze in Canterbury groter en sterker afgesnoerd en daarom reeds Engels. In Engeland is de Maria-kapel, de Lady-chapel, veel belangrijker dan op het vasteland. Bijna altijd wordt ze gebouwd aan de schedel van het koor (te vergelijken met de Maria-kapel van Amiens) maar deze kapel-aanbouwen worden steeds zelf-standiger en krijgen steeds meer betekenis. Het isoleren van afzonderlijke ruimten binnen het geheel is typisch Engels.
Niet alleen de plattegrond, maar ook de opstand van het koor van Canterbury sluit aan bij Sens; de detailvormen lijken zelfs rechtstreeks overgenomen: de vormen van de schalken, van de kapitelen, de profielen van de ribben, de sterk ontwikkelde steun¬beren. Zoals in Sens, zo ontbreekt ook in Canterbury het trifo- rium tussen de galerijzone en de lichtbeuk en zoals in Sens rusten ook in Canterbury spitse scheibogen van de arcadenzone op dubbele zuilen. Toch is er, nog nauwelijks merkbaar, verschil tussen deze vroegste gotische kerk van Engeland en de architec¬tuur van Ile-de-France. Voor de Gotiek is het essentieel dat doorlichte gelede kerken worden geschapen. Men bereikt dit door te werken met schoringen en met spitsbogen, als technische voorwaarden voor de statische ontbinding der muren. Naast deze skelet-achtige ontbinding van de ruimte-omsluiting is een Engels element - zoals ook reeds in de romaanse bouwkunst - de voorliefde voor het decoratieve. Langs alle delen van de wand staan grote aantallen zuiltjes en schalken uit stenen van verschil¬lende kleur. Er wordt geen poging gedaan de geledingenstructuur van het bouwwerk te accentueren en zichtbaar te maken, maar wel wordt er veel belang aan gehecht, alle vaste en statisch belangrijke geledingen te maskeren onder een opeenhoping van fijne en sierlijke lijstvormen.
In het middenschip van de kathedraal van Lincoln (1233 voltooid) komt nog duidelijker uit dat de instelling een totaal andere is dan in Frankrijk. Wijdgespannen arcaden openen naar de zijschepen. De gewelfschalken gaan niet van de vloer op, maar rusten op consoles, die pas boven de dekplaten zijn aangebracht en die de kapiteelzone afsluiten van de arcadenpijlers. Bij de rijke decora¬tieve geleding van de wanden past een decoratieve behandeling van het gewelf. In de plaats van het kruisribgewelf komt een nieuwe gewelfvorm, die voor de Engelse bouwkunst van de komende tijd van grote betekenis wordt. Een doorlopende horizontale rib, aangebracht in de lengte-as van de kerk, accentueert de schedel van het gewelf. De overige ribben van de schalken der wanden lopen waaiervormig daarnaartoe, zonder dat onderscheid wordt gemaakt tussen gordelbogen, diagonaalribben en tussen- geledingen (secundaire ribben, zogenaamde tiercerons). Het gewelf lijkt een spitstongewelf met steekkappen, waaronder een decoratief vlechtwerk van ribben is aangebracht. Daardoor wordt de horizontale werking van het schip in vergelijking met Wells nog versterkt. In Lincoln wordt de Engelse architectuur definitief zelfstandig, krijgt ze haar nationale karakter binnen de Europese stijl van de Gotiek. In dezelfde tijd dat de steile ruimten van de kathedralen van Chartres, Reims en Amiens tot stand komen ontstaat hier een langgerekt bouwwerk, waarvan de diepte-as domineert over de hoogtestuwing.
Een rijk vlechtwerk van fijne en toch krachtige vormen, in decoratieve concentratie, overdekt de wanden en gewelven. Zelfs de galerijenopeningen zijn een zuivere siervorm, want ze leiden niet naar ruimten die gebruikt kunnen worden, naar echte gale¬rijen, maar naar dakruimten boven de zijschepen. De architec¬tonische structuur van het bouwwerk, die op het vasteland steeds grandiozer tot uiting wordt gebracht, verdwijnt in Engeland meer en meer onder een rijkdom van versierende detailgeledingen. En dit gebeurt niet in de late Gotiek, maar reeds aan het begin van de zelfstandige ontwikkeling. De logische vorm van het onderdeel, de vorm die door de functie noodzakelijk wordt gemaakt, speelt geen rol, is zonder betekenis. De vormen dienen alleen voor de vervluchtiging en verrijking van de ruimte- omsluiting; ze scheppen de weelderige rijkdom, die eigen is aan de Engelse Gotiek.
Zoals voor het interieur, zo is ook voor het exterieur de decoratieve rijkdom typerend. In eindeloze opeenvolging omtrekken horizontaal boven elkaar geplaatste stroken blinde arcaden en lancetvensters het bouwlichaam van Lincoln. De portaalnissen in de brede westfaçade vallen in het niet bij de decoratie. Een vlak- matig gelede, rechthoekige gevel verbergt het schip er achter, waarvan de ordonnantie niet wordt aangegeven, zoals bij de Franse gevelvormen gebeurde. Het meest opvalend is de breed¬heid van het front, dat versierd is met blinde nissen. Bij Engelse kathedralen zijn in die nissen figuren aangebracht (b.v. in Wells, Salisbury, Peterborough of Lichfield). In Frankrijk had de plastiek een functie in de architectonische vorm van de portaal- omlijstingen, in Engeland wordt ze niet aan de architectuur, maar aan de decoratie ondergeschikt gemaakt. Heel die luisterrijke pracht verdoezelt de structuur van het bouwlichaam onder een flonkerend oppervlak. Ritmerende geleding, die het structuur- geraamte markeert, ontbreekt hier volkomen; in eindeloze her¬haling omtrekt een enkel motief, de blinde arcade, het oppervlak van de kerk. Zelfs de strakke accenten van de torens, zware blokachtige structuren, die aansluiten bij de Normandische bouwkunst, verliezen hun massiviteit door de overdaad aan versierende vormen.
Niet alleen de opstandgeleding of de oppervlakbehandeling demonstreert de typisch Engelse voorliefde voor vormenweelde, de ruimte-opbouw van de kathedraal als geheel doet hetzelfde en dat begint al met de plattegrond. Het duidelijkste voorbeeld geeft de kathedraal van Salisbury, die van 1220 tot 1266 volgens één plan zonder onderbreking werd gebouwd. De overige grote Engelse kathedralen laten hetzelfde soort bouwplan zien, maar die zijn bijna nooit het resultaat van een ononderbroken bouwtijd. Hun gecompliceerde ruimte-ordonnantie zou dus ook kunnen worden opgevat als resultaat van verbouwingen en aanbouwen. In Salisbury evenwel ziet men duidelijk,'dat het aaneenschuiven van een aantal afzonderlijke ruimten tot één langgerekte kerk typisch Engels is. Bijzonder opvallend is de verdubbeling van het dwarsschip, een plattegrond-type zoals in Frankrijk alleen de derde abdijkerk van Cluny dat kende, maar dat daar geen na¬volging heeft gekregen. Waarschijnlijk komen de voorbeelden voor deze voor Engeland typische vorm: een kerk met twee dwarsschepen, uit Cluny; er bestonden immers sinds de elfde eeuw nauwe betrekkingen met dit Bourgondische klooster, daar het Cluniacensische klooster La Charité-sur-Loire zijn belangrijkste dochterstichtingen in Engeland had.
Het westelijke dwarsschip sluit aan op een langhuis van tien jukken, de kruising wordt geaccentueerd door een imposante vierkante kruisingstoren. Tussen dit dwarsschip en het oostelijke, dat minder ver uitsteekt, liggen twee jukken; ze worden bij het zeer langgerekte koor getrokken door het koorgestoelte, dat naar de kruising toe door een oxaal afgescheiden is. Naar het oosten loopt het vlak gesloten koor door, over de breedte van het middenschip nog verlengd door de Maria-kapel, die eveneens recht is afgesloten. Het westelijke dwarsschip verdeelt het zeer langgerekte bouwlichaam in tweeën: het langhuis en het koor hebben dezelfde lengte, maar tegenover de eenvoud van het drieschepige langhuis staat de uiterst gecompliceerde kantige ruimtestructuur van het koor. Naar het westen loopt het koor tot aan de kruising door, naar het oosten wordt het verlengd door de Mariakapel, die door de zijschepen weer met het hoofdkoor is verbonden.
De aaneenschuiving van diverse ruimtedelen tot één langgerekt complex is, zoals reeds werd opgemerkt, specifiek Engels en passend bij de herhaling van detailvormen in de opstand. Ook uit de interieur-uitmonstering van een Engelse kerk blijkt het streven naar aaneenvoeging van afzonderlijke ruimtedelen. Oxaal, koorgestoelte en koorhekken brengen een onderverdeling aan in het schip, waardoor het overzicht over de ruimte als geheel vrijwel te loor gaat. Het lijkt eerder of de verschillende ruimten, die voor de liturgie nodig zijn, op zichzelf staan. Alleen het gewelf vat het middenschip over zijn gehele lengte samen, echter onderbroken door de sterk verlichte kruising. Op het continent wordt in de loop van de vroege en rijpe Gotiek de tendens naar het tot een eenheid samenvatten van een kerkruimte steeds duide¬lijker. De Engelse architectuur evenwel gaat de tegengestelde weg; de onderverdeling en scheiding van de afzonderlijke ruimte- delen wordt steeds markanter. Heel de aanleg van een kathedraal krijgt hier een ’ornamentaal’ karakter. Langhuis en koor staan vrijwel gescheiden tegenover elkaar: twee van elkaar onafhanke-lijke kerken. Het koor wordt weer onderverdeeld in het pres¬byterium (waar het koorgestoelte en het hoogaltaar staan op¬gesteld) en in het achterkoor, dat wordt voortgezet door de Maria-kapel.
Alle Engelse kapittelzalen zijn van centraliserende aanleg, meest¬al boven een achthoekig grondvlak. Bijna altijd rusten de rijk- gevormde gewelven op een middenondersteuning, van waaruit ze zich als een palm uitbreiden. Deze ruimten behoren tot de fraaiste en zelfstandigste van de scheppingen der Engelse Gotiek; de Engelse vormenfantasie komt hier het zuiverst tot uiting. De fijnheid en sierlijkheid van hun geleding doet reeds bij de vroege voorbeelden denken aan de meest gedifferentieerde scheppingen van de late Gotiek (b.v. de prachtige, omstreeks 1220 gebouwde kapittelzaal van Lincoln).
De Engelse vroege Gotiek (Early English) zet zich ononderbroken voort tot in de rijpe Gotiek, die door de Engelsen zelf wordt aangeduid als 'Decorated Style’. Daarmee is de essentie van deze stijlfase, die ongeveer 1250 begint, treffend aangegeven. Niet de architectuur zelf kenmerkt deze bouwkunst, maar de versieringsvorm. Reeds in de vroege Gotiek speelde die versieringsvorm een belangrijke rol, maar nu wordt hij toonaangevend. De decoratie heeft de fase van de hoogste verfijning bereikt en ze gaat de plaats innemen van de constructie. Dat wil zeggen, dat de structuur van een bouwwerk niet meer is te zien; ze wordt gemaskeerd door de uitermate inventieve vormen. In extreme gevallen wordt de vormenfantasie nog verder gedreven, worden de constructief noodzakelijke geledingen omgezet in een vlecht¬werk van ornamentele lijnen. Reeds de vroege Gotiek slaat deze weg in (de gewelven in het langhuis van de kathedraal van Lincoln). De kathedraal van Lincoln bezit het pronkstuk van de ’Decorated Style’ in de vroege fase. Tussen 1256 en 1320 werden daar de oostelijke delen, het presbyterium en het achterkoor, nieuw gebouwd. Om de rijke figurale versiering kreeg dat laatste de naam ’Engelenkoor’.
In langhuis en koor is de proportionering meer breed dan steil. De horizontale lijn domineert ook in de indeling in verdiepingen. De gewelfschalken gaan op van consoles tussen de arcadenzwikken, niet van de vloer. Dat wil zeggen dat de proportionering en de opstandgeleding van het oudere langhuis ook voor dit ruimtedeel maatgevend blijven. Het onderscheid met het langhuis ligt in de ongehoorde weelde aan fantasierijke ornamentering. Blinde arcaden vervluchtigen de sokkelzone in de zijschepen, de zeer grote vensters en de dakgalerijen worden onderverdeeld door maaswerk; de vormen daarvan herinneren nog aan de rustige fijn getekende vensters van de kathedraal van Reims. De opeenhoping van de profielen is echter weer typisch Engels in vergelijking met de continentale klassieke Gotiek. Kenmerkend is de rijkdom aan details. Over kapitelen en consoles breidt zich loofwerk uit. Diverse plantensoorten groeien in weel¬derige rijkdom over de kapiteelkernen. Deze meesterlijke steenhouwerswerken geven blijk van nauwkeurige natuurwaarneming (de fraaiste voorbeelden zijn van omstreeks 1300, in het kapittelhuis van de kathedraal van Southwell).
Meer ’on-Engels’ doet de kathedraal van Westminster aan; de bouw werd omstreeks 1245 begonnen. Reeds op de plattegrond is de nauwe verwantschap met het vasteland duidelijk te zien; rondom het polygonale koor loopt een omgang met kapellen- krans. Het lengteschip is in zijn lengtewerking typisch Engels,
maar sluit in de proportionering aan bij Ile-de-France. Het schip en de westfaçade waren omstreeks 1500 voltooid; het ontwerp moet ongeveer in het midden van de dertiende eeuw zijn ontstaan. De steilheid van de ruimte wedijvert met de overmatige hoogte- drang van de kathedraal van Beauvais. De geleding van de opstand volgt de Engelse traditie. Boven de arcadenzone bevindt zich een galerijenverdieping, die ook rondom de koorkapellen loopt, zodat deze in twee verdiepingen het koorhoofd omsluiten. De kunsthistorische waarde van de kathedraal van Westminster ligt in het maaswerk, dat hier voor de eerste maal in de Engelse architectuur voorkomt.
De vormen sluiten nauw aan bij de klassieke rijpe Gotiek van Frankrijk. Eenvoudige spitsbogen met cirkels met ingeschreven drie- of vierpassen sluiten als traliewerk de vensteropeningen af. Tegen het einde van de dertiende eeuw gaat het maaswerk meer typisch-Engelse vormen aannemen. Kielbogen, visblazen en lancetvormige driepassen worden vervlochten tot een gecompliceerd netwerk. De opeenhoping van versierende wandgeledingen, de ineengedraaide lijnen van de gewelven en het fijngelede maaswerk, dat alles samen brengt het rijke ornamentele karakter teweeg, dat typisch is voor de Engelse bouwkunst van de komende tijd.
De merkwaardigste scheppingen van de Engelse bouwkunst komen tot stand in de late fase van de ’Decorated Style’. Deze fase wordt in Engeland ’curvilinear’ genoemd, een term die is opgekomen door het sterke accent op de decoratief-gebogen vormen van maaswerk en gewelf. Vooral de kapittelhuizen van centraliserende aanleg, ruimtescheppingen van uitgelezen schoon¬heid, representeren deze stijlfase. Het type van de zwaarteloze binnenruimte, doorvloeid door licht, is voltooid in het kapittelhuis van de kathedraal van Westminster. Boven een sokkelzone, die door blinde arcaden is geleed, openen reusachtige maaswerk- vensters; slechts dunne schalkenbundels blijven over tussen de gebrandschilderde vlakken, die het geraamte vormen van het bouwwerk, en op die schalken rust het gewelf. In het midden van de ruimte verheft zich een slanke pijler van gebundelde schalken, door schachtringen aan elkaar gebonden. Van deze hoogst elegante, welhaast broos aandoende pijler gaan naar alle kanten de gewelfribben op, zodat een trechtervormige structuur ontstaat. In de schedel van het gewelf verdelen de ribben zich om de andere in twee vertakkingen, die afdalen naar de imposten van de wand en daar samentreffen met de gordelbogen.
Uit deze vorm van het driestralengewelf ontwikkelen zich, wanneer nog een rondom lopende schedelrib wordt toegevoegd.de fantastische sterstructuren van de kapittelhuizen, welke omstreeks 1300 zijn gebouwd, die van Wells en York. Door zulke structuren is ook de kruising van de kathedraal van Ely beïnvloed; na de instorting in 1322 van de kruisingstoren werd in het langgerekte schip een imposante toren gebouwd ter breedte van het schip (met inbegrip van de zijschepen). In 1342 was hij voltooid. Van de acht bundel- pijlers van de centrale ruimte stijgen waaiergewelven op naar de aanzet van de hoge, achtzijdige toren; de bovenafsluiting komt tot stand door een rijk gevormd stergewelf boven een door vensters bijna geheel opgeloste zone. Voor de hoge kruisingstoren bestond reeds in de Normandische bouwkunst van Engeland een voorliefde, hij gaf het exterieur zijn bijzonder accent. Uit de verbinding van kruisingstoren en centraalbouw ontstond een ruimte-ordening, die volkomen vreemd is aan de gotische archi¬tectuur van het Noorden (slechts in Italië kennen we overeen¬komstige oplossingen, bijvoorbeeld de Dom van Siena). De overige delen van de kerk, het langhuis, de dwarsschipvleugels en het koor, lijken zich te richten op de kruising als middelpunt van het geheel.
In de kruising van de kathedraal van Wells werden in 1338 schoorbogen ingebouwd om dit deel van de ruimte te beschermen tegen de druk van de toren. In de rationele bouwkunst van het vasteland waren voor dit doel tegen de buitenmuur massieve steunberen geplaatst, of waren binnenin de kerk de pijlers ver¬sterkt. In Wells oversnijden elkaar aan alle kanten van de kruising telkens twee reusachtige ronde schoorbogen; samen vormen ze fantastische structuren. Van hun functie als ondersteunings- ieden is niets meer te zien; ze worden tot een ornament van opmerkelijke tekening. De invoeging van deze leden van deco¬ratieve werking bepaalt de ruimte-indruk van de kathedraal van Wells. Ze zijn typisch-Engels door hun speelse sierlijkheid, maar ook doordat ze de ruimte onderverdelen. Ze krijgen zo de rol van oxalen of van koorafsluitingen.
Met de kruising in de kathedraal van Wells heeft de ’Decorated Style’ haar laatste fase bereikt. De nu volgende Engelse late Gotiek, de ’perpendicular style’, geeft nieuwe vormgevings¬principes te zien. De naam ’perpendicular’, die evenals de naam voor de Engelse rijpe Gotiek is opgekomen door de tekening van de decoratie en het maaswerk, geeft reeds de essentiële kenmerken van de nieuwe stijl: de verticale lijn is belangrijk, in de kerk (of het profane bouwwerk) als geheel en in de details. De ’perpendicular style’ begint met het koor van de kathedraal van Gloucester, na 1337 gebouwd, dat in de plaats kwam van een Normandisch bouwdeel. Een enkel reusachtig venster opent naar het oosten en vervangt de recht gesloten koorwand tot aan het gewelf. Deze enorme opening is afgesloten met maaswerk. De kruisgang van deze kathedraal behoort tot de rijpste scheppingen van de Engelse overwelvingskunst. In plaats van ribben loopt er blind maaswerk in de meest gevarieerde vormen over het stenen waaiergewelf, maar dusdanig, dat de elastische spankracht bewaard blijft.
Tussen 1377 en 1391 kwam het lengteschip tot stand van de kathedraal van Canterbury. Aan de oostelijke delen, die reeds aanwezig waren, werd een tweede dwarsschip toegevoegd en een langgerekt schip naar het westen. De pijlers van de steil omhoog-getrokken arcadenopeningen staan tamelijk dicht bij elkaar. Daarvoor lopen in het middenschip de verticale banen der schalkenbundels, die omhoogvoeren naar het stergewelf. Het principe van het gelijkmatig achter elkaar plaatsen van detail- vormen is ook hier weer op te merken. In onderscheiding met de vroegere Engelse bouwkunst is de onderverdeling in afzonderlijke horizontale verdiepingen niet meer van belang. De afgrenzing van het steil omhoogstijgende middenschip wordt gevormd door de rij schalken; daarachter valt de verdiepingengeleding van de wand bijna volkomen weg, als achter tralies, die samengevat worden door het gewelf. Aan de stuwing van deze tralies worden geen belemmeringen in de weg gesteld door de kapitelen, die tot kleine stroken in elkaar zijn geschrompeld. Geleding en gewelf versmelten tot een eenheid.
Het exterieur van de kathedraal van Canterbury geeft het typische beeld van alle Engelse bisschopskerken. Aan een langgerekt liggend bouwlichaam geven een massale kruisingstoren en de lagere dubbele torens van de westgevel verticale accenten. Wel zeer verschillend van de Franse gevelvormen is het portaal. In plaats van het hoofdaccent te geven aan het front hurkt het verdwijnend klein onder het middenvenster.
Met het lengteschip van Canterbury wordt de grandioze reeks der Engelse kathedralen afgesloten. De vijftiende eeuw gaat voort op de weg die door Gloucester en Canterbury is ingeslagen. De gewelven krijgen een uitwerking die op het potsierlijke af is: trechtervormige structuren ontstaan, die vrij in de ruimte af¬hangen zonder te rusten op een ondersteuning. De voornaamste kerken van deze tijd zijn niet meer de bisschopskerken, maar de koningskapellen in de koninklijke kastelen of in de universiteiten en daar komen bij de parochiekerken. De parochiekerk gaat uit van de kathedralen-architectuur, maar reduceert het type. Meest¬al wordt het dwarsschip achterwege gelaten. In plaats van een dubbele-torengevel kan er een enkele toren staan voor de westelijke afsluiting van het middenschip. Als afdekking van de binnenruimte wordt de vlakke zoldering toegepast of het houten tongewelf. In wijdgespannen arcaden komt het streven tot uiting de drie schepen tot een eenheid samen te vatten.
Zelfs worden vaak de (altijd lage) lichtbeukvensters achterwege gelaten, zodat op hallen lijkende ruimten ontstaan. In de voorafgaande Engelse bouwkunst kwamen maar enkele voorbeelden voor van dit type. Tegenover de eenvoud van de Engelse vijftiende-eeuwse parochiekerken (b.v. Boston, Lavenham of Mervale Chapel) staat de luisterrijke praal van de koninklijke kapellen. Een uiterste ver¬fijning van de decoratie en een zeer ver gaande vervluchtiging van de wanden zijn voor deze kerken typerend. Maaswerkhekken spannen tussen het strakke lijsten-werk van de schalken, die zich verliezen in de lijnenwirwar van de gewelven (King’s College Chapel in Cambridge, slotkapel in Windsor en als laatste fase de kapel van Hendrik VII in Westminster; de gewelfsluitstenen hangen daar druppelvormig af). Deze gotische pronkkerken zijn typisch-Engels. Zulk een overmaat van decoratieve vormen zou voor Frankrijk ondenkbaar zijn, zelfs in de late Gotiek.
door Dr. Ernst Adam.