Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Gotiek - bouwkunst – bedelorden

betekenis & definitie

DE BOUWKUNST DER MIDDELEEUWEN: DE BOUWKUNST DER BEDELORDEN In de vroege dertiende eeuw ontstonden de bedelorden, die zich snel over geheel Europa verbreidden. In 1209 stichtte de heilige Franciscus de orde van de ’fratres minores’ (Minderbroeders of Franciscanen) in Assisi; in 1215 stichtte de heilige Dominicus de orde van de Dominicanen (Predikheren) in zuid-Frankrijk.

Beide orden eisten de strengste ascese; volkomen armoede in navolging van Christus was hoogste wet. Reeds de Cisterciënsers volgden in de twaalfde eeuw overeenkomstige regels. Uit hun' ascetische orde-ideaal ontstonden de strenge onversierde kerk¬gebouwen dezer monniken. Maar weldra ging de strengheid te loor. Van de voorgeschreven eenvoud is aan de dertiende-eeuwse Cisterciënserkerken nauwelijks meer iets te bespeuren. De aanvankelijk volkomen zelfstandige orde-architectuur ontwikkelde zich niet verder; de kathedraal-Gotiek werd overheersend. De stijlstromingen van de Franse Gotiek bepalen ook deze bouwkunst. De koorplattegrond van Altenberg bij Keulen, een Cister- ciënserkerk, welke in 1225 in de plaats kwam van een romaanse kerk, sluit nauw aan bij de kathedraal van Reims. De opstand van de middenschipwand vertoont het drieverdiepingensysteem van de rijp-gotische kathedralen. De geest der Cisterciënsers spreekt uit de sobere toepassing van versieringsvormen. Aan het verbod van torens werd vastgehouden, maar in de late Gotiek wist men het te ontwijken. De geoorloofde dakruiters, (die nood¬zakelijk waren voor het aanbrengen van de klokken), werden gebouwd met zeer veel stijlwerk en maaswerk (als b.v. in Bebenhausen). Als de Cisterciënsische bouwregels minder streng worden is dat een teken, dat ook de strengheid van de Cisterciënsische orderegels afneemt. De ordebouwkunst onderscheidt zich dan nog nauwelijks van de overige gotische architectuur. De belangrijke functie, welke de Cisterciënsers in de bouwkunst van de twaalfde eeuw hadden vervuld, wordt in de dertiende eeuw door de bedelorden overgenomen.

Het ideaal van de wereldmijding kreeg bij de Franciscanen en Dominicanen nieuwe betekenis. Maar anders dan de Cisterciënsers (bij wie wereldmijding hetzelfde was als wereldvlucht) wendden de bedelorden zich tot de steden. De monniken - voor wie de priesterwijding niet onvoorwaardelijk nodig was - trokken bedelend door het land en maanden de christenen aan, zich van de wereld af te keren. Hoofdtaak van de bedelorden was een breed opgezet missiewerk. Van de paus kregen ze toestemming in alle kerken te prediken, wat weldra tot moeilijkheden leidde met de parochiegeestelijken. Daarom gingen ze al spoedig over tot stichting van eigen kloosters en kerken. Anders dan alle tot dusver bestaande orden vestigden ze hun nederzettingen niet in de eenzaamheid, maar in de steden, waar hun overwegend in de arme stadswijken bouwplaatsen werden toegewezen, in de nabijheid van de stadsmuren. Hier konden ze hun predikambt uitoefenen.

De bedelorden ontstaan en groeien tegelijk met de steden en met het stedelijk proletariaat. Voor de architectonische vorm van een bedelorde-kerk (fraterkerk) is haar bestemming als preekkerk doorslaggevend. Het langhuis krijgt een zo breed mogelijke vorm om voldoende ruimte te bieden aan een grote schare toehoorders. Voornamelijk twee typen komen voor: de zaalkerk en de kerk met drie schepen. Bij het langhuis sluit altijd aan een smal, langgerekt eenschepig koor met polygonale afsluiting, dat door een koorhek wordt afgescheiden van de lekenkerk. Het dwarsschip wordt door de bedelorde-architectuur bijna zonder uitzondering achterwege gelaten. Overwelving is er altijd in het koor, bij de Dominicanen ook in het langhuis; bij de Franciscanen heeft het langhuis doorgaans een vlakke overkapping. Evenals de Cisterciënsers laten de bedelorden torens achterwege; alleen een dakruiter bij de kooraanzet is toegestaan.

In vergelijking met de kerken van de Dominicanen zijn die van de Franciscanen nog strenger en eenvoudiger. In 1226 had de heilige Franciscus in zijn testament geboden de kerken dusdanig uit te voeren, dat ze geen tegenspraak konden vormen met het gebod van de ’heilige armoede’. Een algemeen kapittel stelde in 1260 de volgende bouwregels vast: overwelving is slechts geoorloofd boven het hoogaltaar (dat wil zeggen: in het koor); klokketorens zijn verboden; beeldhouwwerken worden achterwege gelaten; alleen de schilderkunst krijgt een belangrijke taak. Over de gesloten vlakken van de wanden breiden zich uitvoerige cycli uit van fresco’s met voorstellingen uit de Heilige Schrift en met heiligenlevens. Ze worden niet voor de versiering van een kerk aangebracht, maar tot onderwijzing van de gelovigen en als illustraties van de preken. Slechts weinige scherp getekende vensters doorbreken de brede wandvlakken, die overigens niet door geleding worden vervluchtigd. De kerken van de bedelorden ademen een strenge geest; hun orde-ideaal, de volkomen armoede, drukt zich als bij de Cisterciënsers duidelijk uit in de sobere geleding. Deze bouwwerken, ontstaan in de tijd van de rijpe Gotiek, gaan een eigen weg naast de overige bouwkunst.

Onmiddellijk na de dood van de heilige Franciscus werd in 1228 in Assisi begonnen aan de bouw van de San Francesco, de moederkerk van de Franciscanenorde; reeds in 1253 vond de wijding plaats. De ligging op de berghelling maakte de enorme substructies noodzakelijk, waarop de kerk van twee verdiepingen met het graf van de heilige rust. Benedenkerk en bovenkerk zijn eenschepig, hebben een dwarspand en een kort koor, welks halfrond in de bovenkerk polygonaal wordt gebroken. Zware ribgewelven drukken op de donkere benedenkerk. Een contrast met de grotachtige gedrongenheid van de benedenkerk - voortvloeiend uit de diep aanzettende gewelven - vormt de lichtheid van de bovenkerk. Van de gesloten wand der sokkelzone gaan schalkenbundels op; op de knoppenkapitelen rusten de ribgewelven. Boven de sokkelzone volgt dadelijk de lichtbeuk, die zover naar achteren is geplaatst, dat een loopgang ontstaat. De vensters snijden scherp in de muur in en zijn voorzien van eenvoudig maaswerk. Het voorbeeld voor de vorm van deze kerk bood de kathedraal van Angers; daarnaast moeten ook invloeden uit Milaan - bijvoorbeeld van de S. Nazaro - worden verondersteld. Al zijn de details dus afkomstig van de noordelijke Gotiek, hun omvorming is duidelijk Italiaans. De ruimte-indruk is er een van breedte, van liggen.

Duidelijk afgegrensde rechthoekvelden geleden de ingangsgevel van de bovenkerk. Een portaal met twee deuren ontbindt de gesloten wand. De vormen sluiten nauw aan bij de noordelijke Gotiek. De grote roos daarentegen, de enige versiering van de bovenverdieping, vertoont generlei aansluiting bij Franse struc¬turen, maar ontwikkelt zich uit de inheemse traditie (S. Rufino en S. Pietro in Assisi) in verbinding met de bontgekleurde versieringskunst van de Romeinse Cosmati (Cosmati is de benaming voor de Romeinse kunstenaars, die van de twaalfde tot de veer¬tiende eeuw als decorateurs werkten. Zij schiepen een hoog¬ontwikkelde versienngskunst door vloeren, wanden en architectonische detailvormen met ornamentale mozaïeken te overtrek¬ken, waarin oosterse en Byzantijnse invloeden tot uitdrukking kwamen). De gevel van S. Francesco werd gebouwd in de tijd dat de kathedraal van Amiens in aanbouw was en dat Pierre de Montereau het lanshuis vernieuwde van Saint-Denis. De ont¬binding van het bouwlichaam tot een skelet, dat slechts uit strakke geledingen bestaat, had in het Noorden haar hoogste fase bereikt. In Assisi is daarvan niets te bespeuren. Gesloten vormen bepalen de gevel.

De belangrijkste werken van de bedelordenbouwkunst in Italië ontstaan zelfstandig in de late dertiende en de vroege veertiende eeuw in Florence en Venetië. Zoals in alle grote steden van Europa stichten beide orden, de Franciscanen en de Dominicanen, hier hun nederzettingen met de grote preekkerken. De enorme daken van de kerken staken hoog boven de burgerwoningen uit en gaven het stadssilhouet een nieuw accent.

In 1295 begon Arnolfo di Cambio de bouw van de Franciscanenkerk Santa Croce in Florence. De bouwtijd strekte zich uit over een zeer lange periode, de wijding vond in 1442 plaats. (De gevel werd pas in de negentiende eeuw voltooid ) De plattegrond is uiterst simpel en gesloten. Rechte muren be¬grenzen de ruimte. Bij het drieschepige langhuis sluit een dwarsschip aan. Het korte polygonale hoofdkoor is veel smaller dan het middenschip. Aan weerskanten bevindt zich een reeks van vijf vierkante kapellen, die openen naar de dwarsschipvleugel. Deze schikking der oostelijke delen volgt Cisterciënsische koor- oplossingen na. Bij een vergelijking van een dergelijke platte¬grond met kerken van de Franse rijpe Gotiek, blijkt overduidelijk hoe groot de afstand is. De buitenwanden maken een volkomen gesloten indruk; er is geen schoringswerk. Bij het zeer brede middenschip sluiten de beide zijschepen aan, die nauwelijks in verhouding lijken te staan tot de middenruimte. Het langhuis is het meest essentiële bouwdeel; klein, welhaast onopvallend sluit het koor er bij aan, wel een zeer scherpe tegenstelling met de kathedralen met hun luisterrijke koren. Boven zeer simpele grondvormen verrijst de eenvoudige ongecompliceerde ruimte. Het interieur is uit grote vlakken opgebouwd. Wijdgespannen arcaden rusten op achthoekige pijlers met bladkapitelen.

Het middenschip, welks breedte van 19 m die van alle middel¬eeuwse kerken overtreft, heeft geen spoor van de steile hoogtedrang, een van de meest typische kenmerken van de Gotiek van het Noorden; het loopt aan weerskanten door, want de zijschepen worden door de wijd gespannen arcadenboog nauwelijks meer afgescheiden. Het dwarsschip heeft vrijwel geen functie in de ruimtevorm. Vele elementen, die afkomstig zijn uit de artistieke traditie van Italië, gaan in Sta. Croce samen met noordelijk-gotische. De open dakstoel is oude Toscaanse zede; de horizontale loopgang op consoles is in de zuid-Italische bouwkunst van de twaalfde eeuw vaker toegepast; het koortype sluit aan bij de twaalfde-eeuwse Italische Cisterciënserkerken. Doordat gotische constructiebegrippen uit het Noorden werden overgenomen kon deze wijde lichte ruimte ontstaan; de versmelting van moderne ideeën uit het Noorden met inheemse bouwzeden bracht deze grandioze moderne architectuur tot stand.

Ze is van een monumentaliteit die als gelijkwaardig moet'worden beschouwd met die der noordelijke kathedralen. De Gotiek wordt hier omgegoten in een vorm, die bij Italië past. Aan het ruimtegevoel van de mensen uit het Zuiden was de noordelijke Gotiek met haar steile stuwende kracht ten diepste vreemd. Slechts aarzelend stelt Italië zich open voor de gotische stromingen. Wegbereiders zijn de kerken van de bedelorden, zoals in de twaalfde eeuw de kerken van de Cisterciënsers het waren geweest. Met Sta. Croce is het omvormings- en assimilatieproces afgesloten. De gotische idealen brengen in deze Franciscanenkerk een groots bouwwerk tot stand: Italiaans door zijn rustige evenwichtige verhoudingen, bedelorde-bouwkunst door zijn geslotenheid en door het achter¬wege laten van versieringsvormen.

De Dominicanenkerk Sta. Maria Novella in Florence en de nauw met haar verwante enige gotische kerk van Rome, Sta. Maria sopra Minerva, lijken zich nauwer aan te sluiten bij het Noorden. De eerste steen voor de Dominicanenkerk van Florence werd in 1283 gelegd. Reeds kort na 1300 was de kerk voltooid, met uitzondering van de gevel, die haar afsluiting kreeg van L. B. Alberti in de vijftiende eeuw. De drieschepige transept-basiliek heeft een koorvierkant met rechte achterwand, een duidelijk blijk van de aansluiting bij de Cisterciënserarchitectuur.Naast de drieschepige basiliek komt de eenschepige zaalkerk weer voor vooral in Umbrië (Siena, Arezzo) en dan afgesloten door een open dakstoel.

Behalve Florence is Venetië een hoogtepunt van de ordebouw- kunst in Italië. Vanaf 1330 bouwden de Franciscanen de reusachtige drieschepige dwarspandbasiliek Santa Maria Gloriosa dei Frari (1417 voltooid). De drie met kruisribben overwelfde schepen worden van elkaar gescheiden door weinig geprofileerde spitsboogarcaden boven ronde pijlers. In de lage lichtbeuk snijden kleine vensters in. Het koorpolygoon boven vijf zijden van de tienhoek opent over de volle hoogte van het middenschip. Met de verticale geleding zijn in tegenspraak de houten horizon¬tale trekstangen. Omdat aan het eenvoudig gehouden exterieur de zijwaartse druk van de gewelven niet door schoringswerk wordt opgevangen moesten de muren door trekstangen met elkaar worden verankerd. Deze statische vormen krijgen een artistiek effect als horizontale geledingen, die essentieel zijn voor de ruimte-indruk. (Houten of ijzeren trekstangen werden in de latere Italiaanse bouwkunst tot de Renaissance toe de meest geliefde versterkingvorm) In vergelijking met de kerken uit Florence is de ruimte van de Venetiaanse kerk fijner en sierlijker, maar de strenge monumentale grootsheid van Sta. Croce ontbreekt, al zijn ook hier versierende details bijna geheel achterwege gelaten.

Nog sterker is de indruk van wijdheid en van ruimte in de Venetiaanse Dominicanenkerk S S. Giovanni e Paolo; de bouw werd in 1333 begonnen en omstreeks 1390 voltooid. De middenschipjukken staan boven een vierkant grondvlak, met als gevolg dat de pijlers ver uit elkaar zijn geplaatst. Het belangrijkste verschil met de Franciscanenkerk is de sterkere accentuatie van de verticale lijnen. De ook hier toegepaste trekstangen zijn minder opvallend. De slankheid van de ruimte domineert. De Italische wijdheid van ruimte gaat samen met de hoogtedrang van de noordelijke Gotiek, die eigen is aan bijna alle in het Zuiden gebouwde kerken van de uit zuid-Frankrijk stammende Dominicanenorde.

In Frankrijk en in Engeland is ongeveer geen enkele kerk van de bedelorden bewaard gebleven. De enige belangrijke grote kerk in Frankrijk is de Eglise des Jacobins in Toulouse; met de bouw daarvan werd omstreeks 1260 begonnen; in 1304 was de kerk voltooid. De slanke ruimte zonder dwarsschip wordt door dunne hoge ronde pijlers in twee schepen onderverdeeld. Diepe slanke nissen tussen brede steunberen omsluiten in het exterieur de strenge steile banen van de vensters met hun een¬voudig maaswerk. (Zulk een nissengeleding is een voorloper voor de geleding van het pauselijk paleis in Avignon.) Versierende detailvorm blijft in deze kerk volkomen achterwege. In de gereserveerde strenge ernst van het gesloten bouwlichaam manifesteert zich de tegenstelling tussen de bedelordebouwkunst en de kathedraal-Gotiek.

Vele Franciscanen- en Dominicanenkerken zijn bewaard gebleven in Duitsland en Oostenrijk. In Regensburg, Erfurt, Esslingen en aan de Bovenrijn staan de imposantste monumenta van deze nuchter-monumentale bouwkunst. Plechtig en streng verrijzen ze boven de wirwar van de burgerhuizen en hun langgerekte torenloze contour is bepalend voor het stadssilhouet.

Aan de bouw van de Regenburgse Dominicanenkerk werd omstreeks 1260 begonnen; in de veertiende eeuw is de kerk voltooid. De plattegrond laat drie schepen zien, zonder dwarspand, en een langgerekt koor. Brede wandvlakken zonder versiering begrenzen de diepe ruimte, die eindigt in het koorpolygoon. Door zwak geprofileerde arcaden en simpele lichtbeukvensters wordt scherp ingesneden in de vlakken. Dunne schalken, in het koor op con

soles, in het langhuis van de pijlersokkel opgaand, geleden de wanden in verticale richting. Daarop rusten de kruisribgewelven. Schalken en gewelven ontwikkelen zich niet uit een geledingen¬skelet van de wand; het lijkt of ze in de doosvormige ruimte zijn geplaatst. De beide systemen, die van de wand en van het geledingengeraamte, doordringen elkaar niet. Als afsluiting van de kubische ruimte zou men eerder een vlakke zoldering verwachten dan een gewelf. Duits ruimtegevoel komt daarin tot expressie. Niet alleen in de Italiaanse architectuur, maar ook hier gaat de inheemse traditie een verbinding aan met de gotische ideeën, die uit het Westen binnenvloeien. De sterke accentuatie van het vlakmatige is een overeenkomst met de contemporaine orde- bouwkunst in Italië. In het volkomen afzien van decoratie- vormen - zelfs de kapitelen zijn onversierd - drukt zich uit de strenge ordegeest en die vormt een scherp contrast met de praal der kathedralen.

Wellicht het fraaiste en rijpste werk van de bedelordenarchitectuur is de Dominicanenkerk in Kolmar in de Elzas. Met de bouw werd in 1283 begonnen, en reeds in het tweede kwart van de veertiende eeuw was de kerk voltooid. De ruimtevorm van het drieschepige langhuis met vlakke overkapping komt dichtbij het type van de hallenkerk. De beide zijschepen hebben bijna dezelfde hoogte als het middenschip, dat er slechts weinig boven uit steekt (oorspronkelijk had het waarschijnlijk eigen belichting door kleine lichtbeukvensters). In het oosten ligt een lang eenschepig koor, waarvan de kruisribgewelven op schalken boven consoles rusten, die hoog boven in de gladde wand zijn ingelaten. Alleen in het koorpolygoon stijgen de schalken van de vloer op, de ruimte van het hoogaltaar architectonisch accentuerend. Met het venstermaaswerk zijn deze schalken de enige versierings- vormen in het inwendige der kerk.

Juist het af zien van elk versierend detail maakt deze kerk zo imposant en monumentaal. De artistieke volmaaktheid van de architectuur van deze kerk kan niet worden verklaard als reductie van rijp-gotische bouwkunst. Het voorschrift van de eenvoud brengt kerken tot stand, waarvan de monumentaliteit niet minder is dan die der kathedralen. Een lange ontwikkeling was nodig om Sta. Croce in Florence en de Dominicanenkerk in Kolmar te doen ontstaan. In deze beide kerken bereikt de bouwkunst van de bedelorden hoogtepunten; de polaire tegenstelling met de kathedraal komt duidelijk tot uitdrukking. Maar ook zij zijn gotisch, vormgeving van het gemeenschappelijke geestelijke ideaal van de Middeleeuwen. De verschillende geestelijke stromingen van de Middeleeuwen lopen uiteen in verschillende typen van de bouwkunst, maar ze vinden elkaar in de overheersende eenheid van het sacrale.

In de eerste helft van de veertiende eeuw gaan volkomen nieuwe regionen open voor de bouwkunst van de bedelorden. Sta. Croce lijkt een voorproeve van de Italiaanse renaissance; Kolmar schept een ruimte, die vooruitloopt op de stoutmoedigste aspecten van de Duitse late Gotiek. Maar de latere kerken van de Franciscanen en Dominicanen gaan niet verder: zij scheppen niets nieuws meer, maar nivelleren met de regionale bouwtrant.

door Dr. Ernst Adam.

< >