Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Gotiek - bouwkunst - Spanje

betekenis & definitie

DE BOUWKUNST DER MIDDELEEUWEN:

DE GOTISCHE BOUWKUNST IN SPANJE

Pas laat, omstreeks 1220, begint de Franse Gotiek invloed uit te oefenen op het Iberische schiereiland, op Spanje en Portugal. Nog altijd deelden de drie christelijke koninkrijken, Castilië, Aragon en Portugal, het bezit van het schiereiland met de Mo¬hammedanen. Vandaar de uitzonderlijke positie van de gotische bouwkunst van Spanje binnen de Gotiek van het avondland. Een bijzondere voorliefde voor versiering, die in de late Gotiek haast potsierlijk wordt, kenmerkt de bouwkunst van dit land. De overmatig verfijnde, textielachtige wandversiering van de Moorse kunst, van de Mudejar-stijl, verbindt zich met invloeden uit Frankrijk: een versmeltingsproces, dat zich langzaam voltrekt. De eerste grote gotische kerken zijn nauw verwant aan de Franse rijpe Gotiek; ze imiteren de kathedraal-Gotiek, zoals heel duide¬lijk uitkomt in de kathedraal van León. De plattegrond volgt Reims, de vormgeving is beïnvloed door Chartres, de ornamentiek door Normandië.

Voor de kathedralen van Burgos en Toledo werd als voorbeeld gekozen de kathedraal van Bourges. Toledo, met vijf schepen van opklimmende hoogte, legt de grondslag voor de typisch Spaanse binnenruimte, die bijna altijd basilicaal van aanleg is, maar door de brede zijschepen en door de lage lichtbeuken toch aan een hallenkerk doet denken. Niet de steilheid van de ruimte is beslissend, maar het breeduit gelegen middenschip, dat wordt begeleid door een onoverzichtelijk aantal zijruimten. Tot die onoverzichtelijkheid draagt bij een vorm van het priesterkoor, van het presbyterium, die uitsluitend in Spanje voorkomt. Het hoogaltaar en het koorgestoelte ervoor worden van de overige ruimten van het kerkgebouw afgescheiden, meestal door hoge muren. Omdat het hoogaltaar bijna altijd in de kruising is op¬gesteld wordt het middenschip onderverdeeld door een kapel¬achtig inbouwsel. De zelfstandigheid van die geïsoleerde cultus- ruimte wordt geaccentueerd door de overmatig rijk versierde kruisingskoepel (ciborio).

In de twintiger jaren van de dertiende eeuw werd begonnen met de bouw van drie kathedralen. Ze zijn alle drie nauw verwant aan de Franse Gotiek. De kathedraal van León was in 1303 voltooid en de receptieve fase wordt door deze kerk het best gerepresenteerd. Aan de kathedralen van Burgos en Toledo werd veel langer gebouwd; beide kathedralen waren pas in de zestiende eeuw voltooid, in de laatste late Gotiek, en ze zijn ’Spaanser’ dan León. Versierende details overdekken de kerk in een rijkdom, die de vormenweelde van het laat-gotische Engeland nog ver overtreft. Door de inventiviteit op het punt van ver- sieringsvormen is de Spaanse late Gotiek uniek in de bouwkunst van het avondland. In de kerkbouw vindt Spanje geen eigen vormen, wel in het ornament. Bijna aan alle gotische kerken op het Iberische schiereiland hebben buitenlanders gebouwd (in hoofdzaak Fransen en Duitsers), maar Spaanse steenhouwers schiepen de detailvorming, de versiering.

Vóór de kathedraal van Burgos werd na 1442 een westgevel gebouwd met dubbele torens. Als architect werd een meester aangezocht uit een bouwloods in Duitsland. In de dertiende eeuw waren bouwmeesters uit Frankrijk toonaangevend voor de Spaanse Gotiek; de meester van de westgevel in Burgos kwam echter uit Keulen. Hans van Keulen sloot aan bij ontwerptekeningen voor de domgevel van Keulen (de uitvoering van de Keulse gevel vond pas plaats in de negentiende eeuw). Twee gedrongen torens omvatten een niet sterk geaccentueerd middenstuk. De bovenafsluiting van de toren vindt plaats door achtzijdige pyramiden, gevormd uit acht met hogels bezette ribben met daartussen maaswerkvelden. Duits is de strakke belijning van het front, het steile uitgroeien van de torens van de onderverdieping af. Spaans is de voorliefde voor versiering. Van de vensteromlijstingen bijvoorbeeld wordt de architectonische structuur verdoezeld door het patroon, dat als een tapijt de profilering van de omlijsting overdekt.

De massieve kruisingstoren werd pas omstreeks 1540 voltooid door een Spaanse architect, Juan de Vallejo. In vergelijking met de westgevel, is hier van het bouw¬lichaam zelf nauwelijks meer iets te bespeuren. De details in hun woeste opeenhoping doen de toren zwaar en dik lijken, een stuk goudsmidskunst op vergrote schaal. Deze laatste, overrijpe fase van de Spaanse late Gotiek wordt de ’platereske stijl’ genoemd naar de plateros, de zilver- of goudsmid. Het is meer een zuivere versieringsstijl dan een architectonische stijl. Hij ontwikkelt zich in de kerkbouw, maar bepaalt ook de profane bouwkunst. Een voortreffelijk voorbeeld is het Palacio del Infantado in Guadalajara. Een weelderige vegetabiele en figurale vormenrijkdom breidt zich zo dicht uit over de ondergrond, dat de wand onzichtbaar blijft. Een leeg vlak komt niet meer voor.

Reeds aan de westgevel van Burgos was de (voor Spanje typische) ontectonische versieringsstijl te onderkennen. Maar daar over¬dekten de ornamenten nog een structuur van noordelijke stempel. In het Portugese Batalha, het fraaiste klooster van het schiereiland (na 1385 gebouwd) is deze ornamentele stijl reeds volledig ontwikkeld. De vormenrijkdom van het enorme complex van kerk, kapellen, kruisgangen en kloostergebouwen wordt slechts overtroffen door het Moorse Alhambra in Granada en het sinds 1517 gebouwde Hieronymietenklooster Belem in Portugal. De fantastische potsierlijke pracht is typisch voor de Spaanse late Gotiek, ze heeft zich ontwikkeld uit de tapijtachtige wandvorm- geving der Islamitische kunst.

Zelfs de ruimtevorm van een kathedraal is door de Islam beinvloed: de tussen 1416 en 1506 gebouwde kathedraal van Sevilla is alleen te begrijpen vanuit de ruimte-ordening van een moskee.

Nog sterker treedt het Moorse element aan de dag in Saragossa; de buitenmuren zijn versierd met patronen in kleurige baksteen. In het noordelijkste Spanje blijft de Franse invloed ook verder toonaangevend. Het koor van de kathedraal in Gerona (Catalonië) is als omgangskoor met kapellenkrans na 1312 gebouwd naar het voorbeeld van Bourges. Pas na 1417 werd het langhuis gebouwd onder dombouwmeester Guillerma Boffiy. De overwelving van de reusachtige eenschepige ruimte, die opzij kapellen heeft, behoort tot de meest stoutmoedige technische prestaties van de Middeleeuwen. De wanden met hun grote oppervlakken hebben de eenvoud van de bedelordenarchitectuur; slechts door schalken en maaswerkvensters worden ze geleed. De monumen¬tale strengheid en nuchterheid van deze kerk vormt een tegenstelling met de Spaanse late Gotiek. De late Gotiek richtte zich in Spanje niet op het architecturale, maar op de ontwikkeling van een fantastische overdadige versieringsstijl. De voorbeelden waren te danken aan de Islamitische kunst, de overdadigheid loopt reeds vooruit op de Barok. Als voorbeeld van de late Gotiek kan dienen de San Jeronimo el Real in Madrid, die in de zogenaamde ’Isabella-stijl’ werd gebouwd door Ferdinand en Isabella. De bouw werd begonnen in 1464 en voltooid in 1505.

door Dr. Ernst Adam.

< >