Michael Praetorius (Creuzburg an der Werra 1571?-Wolfenbüttel 1621) was de meest veelzijdige en productieve Duitse componist van zijn tijd die meer dan duizend vocale bewerkingen van protestantse gezangen op zijn naam heeft staan. Ook was hij een belangrijk muziektheoreticus.
Als zoon van een strenge lutheraan kreeg Praetorius een gedegen opleiding, maar wat betreft de muziek was hij overwegend autodidact. Hij begon zijn carrière in Frankfurt als organist van de St. Marien, later verhuisde hij naar Wolfenbüttel waar hij vanaf 1595 hoforganist was en vanaf 1604 kapelmeester. Van 1613 tot 1616 werkte hij ook voor het Saksische hof. Hier ontmoette hij Schütz en maakte hij kennis met de nieuwste Italiaanse muziek. Verder heeft hij in diverse Duitse steden gewerkt.
Er zijn maar liefst 21 publicaties met religieuze vocale muziek van Praetorius overgeleverd, die door zijn systematische aanpak en streven naar volledigheid, een goed inzicht bieden in de liturgische praktijk. Motectae et psalmi (1602), Latijnse motetten en Megalynodia Sionia (1602), parodieën gebaseerd op madrigalen van Lasso en Marenzio zijn vroege werken, waarin Praetorius weinig eigens toevoegt. Musae Sioniae (1605-10), een werk uit negen delen, biedt een uitgebreide collectie lutheraanse gezangen. De vroegere delen (I-IV) bevatten meerkorige motetten die zeer expressief zijn. In de latere delen (V-IX) worden de zettingen eenvoudiger en meer homofoon. Voor de bundels Missodia Sionia, Hymnodia Sionia en Eulogodia Sionia (alle uit 1611) met bewerkingen van de Latijnse liturgie, greep Praetorius terug naar stijltechnieken uit de vorige eeuw, maar dan meer harmonisch georiënteerd. In Hymnodia Sionia staan vier orgelbewerkingen met een cantus firmus in lange noten in de bas. Samen met vier andere koralen uit Musae Sioniae, is dit Praetorius' kleine, maar belangrijke bijdrage aan het vroeg-Duitse orgelkoraal.
Via Schütz maakte Praetorius kennis met de nieuwe Italiaanse muziek. Elementen uit de vroege barok, zoals het gebruik van basso continuo, uitgeschreven diminuties, contrast tussen tutti en concertato en echo-effecten vinden we terug in Praetorius' latere werken. Polyhymnia caduceatrix (1623) kan gezien worden als de lutherse tegenhanger van Monteverdi's Vespers. Van Praetorius' wereldlijke werken is alleen een collectie Franse instrumentale dansen (Terpsichore 1612) overgeleverd. In 1614-20 publiceerde hij zijn driedelige traktaat Syntagma musicum, een encyclopedisch werk met gedetailleerde informatie over de instrumenten en uitvoeringspraktijk van zijn tijd. Dit traktaat is van grote documentaire waarde.
Oeuvre
Religieus vocaal: 21 publicaties met meer dan 1000 bewerkingen van protestantse gezangen, muziek voor de lutherse kerk, motetten en psalmen; instrumentaal: 1 verzameling Franse dansen (Terpsichore).