XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Henryk Mikolaj Górecki

betekenis & definitie

Henryk Mikolaj Górecki (Czernica 1933) is een Poolse componist wiens muziek sporen draagt van Poolse volksmuziek en geestelijke muziek. Zijn werk wordt gekenmerkt door grote contrasten, zowel in dynamiek als in de dichtheid van het muzikale weefsel. Hij werd vooral bekend dankzij de cd-opname van zijn Derde symfonie die in 1992-93 lange tijd de hitlijsten aanvoerde.

Górecki werd geboren als kind van arme ouders, maar dankzij een dorpsviolist leerde hij de eerste beginselen van de muziek kennen. Daarna studeerde hij aan het conservatorium van Katowice bij Boleslaw Szabelski, een leerling van Szymanowski. Dit liet zijn sporen na in Górecki's vroege werken. Nadat hij in 1956 tijdens de eerste aflevering van het festival voor nieuwe muziek Warschauer Herfst werken van Berg en Schönberg had gehoord, experimenteerde Górecki met twaalftoonstechnieken, zoals in het Concert voor vijf instrumenten en strijkkwartet uit 1957. Al snel zocht hij daarnaast inspiratie in oude Poolse volksmuziek en geestelijke muziek, waarvan de ostinate ritmes en modale melodielijnen in al zijn latere werken terugkeren, zoals in Oude Poolse muziek uit 1969. 'Ik ben geboren in Silezië, oud Pools land, is het gek dat ik me aangetrokken voel tot Poolse muziek?' stelde hij retorisch.

In de jaren '60 behoorde Górecki, net als Penderecki, tot de zogenaamde 'Poolse school', waarin composities niet langer gebaseerd waren op harmonie en melodie maar op klankkleur. Dit resulteerde in enorm dissonante, voortdurend op elkaar botsende klankblokken zoals in de kamermuziekcyclus Genesis (1962-62) en het agressieve orkestwerk Scontri, dat een succès de schandale beleefde tijdens de première in 1960. In het daaropvolgende decennium schreef Górecki vooral vocale muziek, waarin hij een synthese probeerde te vinden tussen de emotionele en spirituele lading van de gebruikte teksten en zijn dissonante muziektaal. Zijn Tweede symfonie, Kopemikowska (1972) opent met monolithische klankblokken, waarna een bariton en een sopraan gregoriaanse lijnen zingen op teksten van Copernicus. Górecki's muziek werd hierna steeds consonanter, culminerend in de intens lyrische Derde Symfonie, met als ondertitel Symfonie van droevige liederen uit 1976 en het motet Beatus Viruit 1979.

Daarna keerde Górecki terug naar de kamermuziek, waarin hij opnieuw koos voor radicale contrasten in dynamiek, tempo, gelaagdheid en mate van dissonantie. Tegelijkertijd klinken in werken als Lerchenmusik (1984) en Kleines Requiem für eine Polka (1993) echo's door van Beethoven, Chopin en Szymanowski. De sterke accenten en meedogenloze ostinati herinneren aan dansen uit de Tatra en Podolië, terwijl klaaglijke melodieën verwijzen naar Górecki's geboortegrond Silezië. Daarnaast vond Górecki ruimte voor parodie: banale deuntjes ontsporen zowel ritmisch als melodisch, met een hilarisch effect. De componist ontkent echter een vooropgezette bedoeling hiermee. In 1998 vertelde hij in een interview: 'Tegenwoordig denk ik niet meer na over de muzikale structuur, ik vraag me enkel af in welke vorm ik mijn noten zal gieten.'

Oeuvre
Ruim 70 werken, waaronder 10 vocaal/instrumentale werken; 8 orkestwerken; 16 koorwerken; 4 soloconcerten; 5 werken voor ensemble en 35 kamermuziekwerken.

< >