XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Giuseppe Verdi

betekenis & definitie

Giuseppe Verdi (Le Roncole 1813-Milaan 1901) was de belangrijkste Italiaanse operacomponist uit de 19e eeuw die met een niet aflatende inzet streefde naar het uitdrukken van menselijke hartstochten in muziek. In de opera's van Verdi is een ontwikkeling te zien van 'nummer-opera' naar doorgecomponeerd muziekdrama. Hierbij kreeg het orkest een steeds belangrijker rol toebedeeld.

Een trotse böerenzoon met talent:
'Een keuterboertje uit Roncole' noemde Verdi zichzelf. Zijn armoedige afkomst en zijn gebrekkige opleiding als kind hebben hem zeker parten gespeeld bij het begin van zijn carrière. Maar toen hij negen jaar was, stuurden zijn ouders hem naar het nabijgelegen Busseto waar hij zich beter kon ontplooien. Hij kreeg daar compositieles van de componist Ferdinando Provesi en ging naar het gymnasium. Zijn talent werd opgemerkt door Antonio Barezzi, een rijke koopman in Busseto bij wie Verdi's vader wijn inkocht voor zijn herberg in Le Roncole. Barezzi schatte de mogelijkheden van de jongen zeer hoog in. Hij verschafte hem kost en inwoning in zijn eigen huis, schonk hem in 1836 de hand van zijn dochter Margherita, en moedigde hem aan om toelatingsexamen te doen voor het conservatorium in Milaan.

Milaan:de eerste opera's:
Op zijn achttiende deed Verdi auditie voor het Milanese conservatorium, en ... hij zakte! De afwijzing (wegens gebrekkig pianospel met onorthodoxe vingerzettingen, en wegens overschrijding van de leeftijdsgrens) moet bij Verdi een enorme woede hebben gewekt. Nog op hoge leeftijd sprak hij vol minachting over de toelatingscommissie, en met een olijke 'knipoog'adresseerde Gioachino Rossini in 1865 een brief aan Verdi,'de grote componist en vijfderangs pianist'. Verdi nam vervolgens in Milaan privé-les bij Vincenzo Lavigna, operacomponist, repetitor bij de Scala en leraar aan het conservatorium, van wie hij vooral fuga's leerde schrijven. Als operacomponist beschouwde Verdi zichzelf echter als autodidact. In de Scala hoorde hij o.a. Rossini, Donizetti en Bellini, en dat was de muzikale voedingsbodem waaruit Verdi's eersteling ontstond: Oberto, Conte di San Bonifazio (1839), een 'nummeropera' geschreven in de traditie van het belcanto. Het gunstige oordeel van de toen al beroemde jonge sopraan Giuseppina Strepponi, die bij de eerste repetities de partij van de vrouwelijke hoofdrol zong, baande voor Verdi de weg naar de Scala, waar Oberto met redelijk succes in première ging. De uitgever Giovanni Ricordi stortte zich onmiddellijk op de partituur en maakte een editie. Zo stonden Ricordi en Strepponi dus naast Verdi aan het begin van zijn weg als operacomponist. Zij zou trouwens later als zijn tweede vrouw niet meer van zijn zijde wijken. Op Oberto volgde de komische opera Un giorno di regno, geschreven in de zwaarste periode van Verdi's leven: binnen twee jaar tijd stierven zijn dochtertje, zijn zoontje en zijn echtgenote. Toen Il giorno bij de première in 1840 werd uitgefloten, trok Verdi zich gekwetst terug in Busseto, vastbesloten om nooit meer een opera te schrijven.

De crisis overwonnen:
Kort na dit fiasco kreeg Verdi echter een libretto in handen van Nabucco. Volgens zijn eigen herinnering waren het de woorden 'Va pensiero, sull' ali dorate'('Ga, gedachte, op gouden vleugels') die hem opwekten uit zijn depressie. Hij besloot Nabucco te componeren. Het werd een werk vol dramatische contrasten naar het voorbeeld van Meyerbeer. Verdi organiseerde de scènes in grote 'blokken' waarin de recitatieven, aria's, ensembles en koren zich nog wel aftekenden, maar waarin geen sprake meer was van afgeronde, op zichzelf staande 'nummers'. De première in de Scala (1842) waar Giuseppina Strepponi de eerste Abigail zong, bracht een aan massahysterie grenzend enthousiasme teweeg. Verdi's naam als groot operacomponist was definitief gevestigd. Het succes van Nabucco kwam voor een deel voort uit de onderwerpkeuze: het Italiaanse operapubliek, getergd door de Oostenrijkse overheersing van grote delen van Italië, zag zichzelf weerspiegeld in de door de Babylonische koning Nebucadnezar (Nabucco) onderdrukte Joodse slaven. Bij de aanvang van het slavenkoor barstte de Scala tijdens de première dan ook uit zijn sponningen van nationalistische verlangens. In de jaren die volgden liet Verdi zich in zijn onderwerpkeuze veelal leiden door zijn politieke engagement, zoals in Lombardi alla prima crociata (1843),Attila (1846) en La Battaglia di Legnano (1849).

Driegrote opera's:
Naarmate het patriottische element in zijn opera's afnam, kreeg Verdi minder succes. Verdi reageerde met kenmerkende bewijsdrang en kwam met een drietal opera's die inmiddels alledrie tot het 'ijzeren' repertoire behoren: Rigoletto (1851), Il trovatore (1853) en La traviata (1853). Rigoletto beschouwde hij als zijn beste werk. De opera, gebaseerd op Victor Hugo's toneelstuk Le Roi s'amuse, is een aangrijpende karaktertragedie, en de figuur van Rigoletto is de eerste in een reeks fel-realistische portretten waarin Verdi de werkelijkheid aanscherpte in sterke zwartwitcontrasten. Toen hij 25 jaar later aan zijn opera Otello begon te werken, schreef hij aan een goede vriendin, Clarina Maffei: 'De realiteit nabootsen kan een goede zaak zijn, maar de realiteit uitvinden is beter.' Na Rigoletto ontstonden vrijwel gelijktijdig twee totaal verschillende opera's: Il trovatore en La traviata. Terwijl Il trovatore kan worden beschouwd als de bekroning van de Italiaanse nummer-opera 'oude stijl', bouwde Verdi in La traviata verder aan zijn nieuwe blokkentechniek, waarbij hij bijvoorbeeld dialogen, arioso-passages en flarden aria samensmeedde tot een muziekdramatischeeenheid.

Degrand-opéra's:
Van 1846 tot '49 was Verdi vaak in Parijs. Hij bezocht er de Opéra, door Verdi 'la grande boutique' genoemd. Hier waren Meyerbeer, Auber en Halévy de'trendsetters' met hun grootschalige werken vol spectaculaire massascènes, grand-opéra genaamd. De huisdichter van de Parijse Opéra, Eugène Scribe, schreef voor Verdi het libretto van het Parijse opdrachtwerk Les vl pres siciliennes (1855). De productie van deze opera werd, vooral om politieke redenen, een flop. Met Un ballo in maschera (1859), Laforza del destino (1862), Don Carlos (1867) en Aida (1871), vier opera's met kenmerken van de grand-opéra,had hij daarentegen meer succes. Het libretto van Aida was gebaseerd op een verhaal van de Franse Egyptoloog Mariette, en werd geschreven door Antonio Ghislanzoni. De correspondentie tussen Verdi en Ghislanzoni vormt een belangrijke bron over het soort taal die volgens de componist op het toneel gesproken diende te worden: een toneeltaal ('pa rola scenica') 'waarbij de woorden scherp geslepen zijn en met grote precisie en directheid zijn betrokken op de situatie'. Met diezelfde scherpte en precisie definieerde Verdi de verschillende situaties in zijn muziek.

Een periode van stilte:
Na het grote succes van Aida, zowel bij de eerste opvoering in Caïro als bij de première in de Milanese Scala (1872), hield Verdi het een aantal jaren voor gezien wat betreft de opera. Hij voelde zich diep gekwetst door uitlatingen van critici en Wagneraanhangers die hem een ouderwetse componist vonden, en hem voor een Wagner-imitator hielden. 'Waarom zou ik in godsnaam nog componeren? Wat aan? (...) Ik zou weer te horen krijgen dat ik niet weet hoe ik moet schrijven, dat ik een volgeling van Wagner ben geworden,' schreef hij in 1878 aan een vriendin. Verdi trok zich terug op zijn landgoed Sant' Agata, en beheerde zijn landerijen op een vooruitstrevende manier, met veel zorg voor 'zijn' mensen. In die periode schreef hij zijn enige kamermuziekwerk: het Strijkkwartet (1873). Als 'oefening' beweerde hij zelf. Met de partituren van de kwartetten van Haydn, Mozart en Beethoven in zijn bezit had hij zich verdiept in deze volgens hem typisch Duitse materie. Het resultaat was een zeer Italiaans meesterwerk dat geurt naar het theater. In datzelfde jaar stierf de Italiaanse dichter en schrijver Alessandro Manzoni. Verdi was diep getroffen en vatte het plan op om Manzoni te eren met een dodenmis. Eénmaal eerder had Verdi zich aan het schrijven van een requiem gezet, namelijk in 1868 bij de dood van Rossini. Zijn bedoeling was toen dat verschillende componisten hieraan een bijdrage zouden leveren, maar het plan is nooit ten uitvoer gebracht. Het 'Liberame' uit de mis voor Manzoni vormde vermoedelijk Verdi's bijdrage aan de Rossini-mis. De Messa di Requiem werd in 1874 uitgevoerd in de volgepakte San Marco in Milaan. Het orkest van 100 man, de solisten en een 120-koppig koor stonden onder leiding van de componist zelf.

Otello en Falstaff:
In 1879, acht jaar na de voltooiing van Aida, wist Verdi's uitgever Giulio Ricordi de oude maestro te interesseren voor Shakespeare's Otello. Samen met tekstdichter Boito begon hij aan dit 'chocoladeplan' over de Venetiaanse Moor Otello. Pas in 1886 was de opera voltooid. Otello (1886) is Verdi's meest 'doorgecomponeerde ' opera, en daarbij kreeg het orkest een cruciale rol toebedeeld. Psychologische verdieping van de personages, hun geheime bedoelingen en verlangens, dat alles onthult de orkestpartij. Meedogenloos helder tekende Verdi in zijn Otello-partituur de karakters, hun nobele en lage drijfveren. Wat Verdi's eigen drijfveer betreft, hij was 'slechts' uit op waar.achtigheid:'Mij bevalt zowel het vrolijke als het ernstige, het verschrikkelijke, het grote, het kleine. Alles, alles, op voorwaarde dat het kleine klein is, het grote groot, en het vrolijke vrolijk. Dat wil zeggen: dat alles is zoals het moet zijn: waar en mooi.'Nog één keer is Verdi met Boito in zee gegaan, weer met Shakespeare als uitgangspunt. Deze keer ging het niet om een tragedie, maar om een komedie: Falstaff. naar The Merry Wives of Windsor en delen uit. Henry IV. Wat Fa/staf! tot een werkelijk grootse komedie maakte, was Verdi's vermogen om het tragische en het komische met elkaar te verweven. Zijn kleurrijke 'dikbuik', Sir John Falstaff, was namelijk niet alleen potsierlijk, maar gaf ook aanleiding tot diepzwarte gevoelens. Verdi was dol op zijn onbesuisde personage. 'De dikbuik wordt stapelgek. Er zijn dagen waarop hij niet in beweging is te krijgen. Hij slaapt en heeft een slecht humeur. Maar dan weer begint hij te schreeuwen, te rennen, te springen, en maakt een duivels kabaal.' Drieënhalf jaar werkte Verdi aan zijn laatste opera. Bij de première in 1893 in de Scala te Milaan was Verdi 79 jaar oud. Samen met Boito werd hijtoegejuicht.

Religie:
Hoewel er plannen waren voor een volgende opera heeft Verdi na zijn Fa/staf! nog slechts een paar religieuze werken geschreven, samengebracht onder de titel Quattro pezzi sacri. Of Verdi een uitgesproken religieus mens was moet worden betwijfeld. In een brief uit 1872 van Giuseppina Verdi (zelf wèl religieus) aan een vriendin lezen wij: 'Je hebt deugdzame karakters die wel in God moeten geloven; andere, even perfect, die gelukkig zijn zonder ergens in te geloven, en die simpelweg strikte zedenwetten in acht nemen: Manzoni en Verdi!'Verdi werd begraven op het terrein van de Casa di riposo, het rusthuis voor bejaarde musici dat hij in Milaan had laten bouwen. Als laatste eerbetoon zong een koor van 900 zangers o.l.v. Arturo Toscanini het slavenkoor uit Nabucco.

Oeuvre:
28 opera's; 1 requiem, 4 korte religieuze werken; een hymne voor koor, orkest en solo zang; 26 liederen, 3 aria's voor solo zang en orkest; 2 korte pianostukken;1 strijlclcwartet.

< >