Kerken Maastricht

Jac. van Term (1979)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Capucijnenkapel

betekenis & definitie

In Maastricht werd, in 1609, het eerste klooster van de Capucijnen gesticht op wat tegenwoordig Nederlands grondgebied is. Waartoe de stad aan de Bogaardenstraat, in 1610 en 1611, kosteloos een terrein met enkele huizen ter beschikking stelde.

Er kwam een klooster met plaats voor 28 paters. Het lag langs het pad dat de Bogaardenstraat met de Schroeystraat - nu dan de Capucijnenstraat - verbond en dat thans Capucijnengang heet. Het klooster kreeg een kerk die in 1615 werd geconsacreerd.Dit alles tot stand gekomen dankzij een respectabel aantal weldoeners zoals de Capucijnen voor hun levensonderhoud eveneens van de liefdadigheid afhankelijk waren. Zo bekostigde, volgens een kroniek uit 1628, een viertal personen elke week een maaltijd voor de paters, bezorgde een apotheker gratis medicijnen, deed diens zuster de was voor het klooster, liet het stadsbestuur tegen de winter zes karren kolen aanrukken en schonken de leerlooiers jaarlijks een huid om er sandalen van te maken.

Volgens de raadsnotulen van 30 juni 1681 werd de paters ’een collecte geaccordeert met assistentie van 4 raetspersonen tot opbouw van haer verbrande kerk’. Welke brand had plaats gehad in de nacht van 22 op 23 juni. De nachtwaker had blijkbaar geslapen zodat de brandweer te laat arriveerde. Voor straf werd de man ’onder het stadhuis’ opgesloten. De herbouw van de kapel verliep niet al te vlot. Pas in 1708, dus 27 jaar na de brand, kwam de bisschop van Roermond Angelus van Oignies, een Capucijn, de eenvoudige kerk inwijden.

In 1796 deelde het Capucijnenklooster het lot van alle kloosters van Maastricht: het werd ook opgeheven. Het was, op dat ogenblik, nog bewoond door gardiaan Grouwels met 14 paters en 5 broeders. Het klooster werd eerst tot kazerne en erna tot school ingericht, de kerk tot militair magazijn en later tot gymnastieklokaal, hulpkerk en nog veel meer.

In 1839 kreeg de Israëlitische gemeente een stuk van de kloostertuin om er een synagoge te bouwen. Synagoge en Capucijnenkapel staan, aan de Capucijnengang, nog altijd broederlijk naast elkaar. De synagoge in oude luister hersteld, de voormalige kapel grotendeels in beslag genomen door een Spaans ontmoetingscentrum. Van binnen is van haar oorspronkelijke bestemming vrijwel niets meer te bespeuren. Op de zolder, aldus lachend een der Spanjaarden, huizen ’de doeve’. . .

De magistraat der stad had destijds nogal wat bezwaren toen de Capucijnen zich vanuit Antwerpen in Maastricht wilden vestigen. Het zou het zoveelste klooster in de stad worden. Maar omdat de Capucijnen zich met zoveel ijver en toewijding bezig hielden met het verzorgen van zieken - en Maastricht aan zulke mensen grote behoefte had - mochten zij toch komen. De stedelijke regering stond daarom aan de Bogaardenstraat niet alleen een terrein met huizen af, maar zij nam ook de bouwkosten van het klooster met kerk grotendeels voor haar rekening. Welke de stad, overigens, korte tijd later terugbetaald kreeg van een zekere baron Van Lens. In ruil waarvoor hij, op zijn dringend verzoek, het patronaat over het Capucijnenklooster verwierf, terwijl zijn wapen, met het jaartal 1615, nog steeds prijkt boven in de schilderachtige, wit gesausde voorgevel van de kapel.

In Maastricht hebben tien- en tientallen Capucijnen het leven gelaten. Als martelaren, zo mag gerust gesteld worden, omdat zij zich met hart en ziel maar bovenal met hun handen inzetten voor het verplegen van de pestlijders.

Een direct gevolg van de verovering van Maastricht door Frederik Hendrik in 1632 was, in 1633, het uitbreken van de pest. In de zomer van dat jaar stierven zeker 14.000 en misschien zelfs 17.000 Maastrichtenaren. Hetgeen de helft van de gehele bevolking was. Van de Capucijnen die, vaak van heinde en verre, gekomen waren om hier de pestslachtoffers te verplegen en de doden te begraven, bleven er slechts 3 in leven! Portretten van de overleden paters kwamen in de pandgang van het klooster te hangen.

De pest herhaalde zich in Maastricht, vanaf 1622, binnen vijftig jaar wel tot tienmaal toe. En kostten zeker 35 Capucijnen het leven. Het pestjaar 1669 eiste onder hen zelfs meer dan 20 doden. Om de massabesmetting te bestrijden was, in 1664, van stadswege waar de vroegere Apostelenstraat Mep - en dus zover mogelijk van het klooster - een lazaret opgericht waarin de besmette paters zich konden afzonderen. In de tuin werden ook, op een afgelegen plek achter een heg, de overleden Capucijnen begraven. Zodat dit gedeelte al meteen ’Le Jardin des pestiférés’ heette.

De tuin is later met het kerkhof als gemeentelijke begraafplaats in gebruik genomen. Totdat hier, in het begin van de 19de eeuw, de gasfabriek werd gebouwd, terwijl de rest van het terrein dienst deed als stadsbleek, de bekende ’Bogaordebleik’. Toen hier, in juni 1857, tussen de Capucijnenstraat en de Bogaardenstraat een gasmeter moest worden geplaatst, werd het stoffelijk overschot gevonden van een Capucijn, nog met kleren en al aan, alsof hij net ter aarde was besteld. Wellicht een van de vele Capucijnen - de meesten in de kracht van hun leven en slechts enkelen in de veertig -, die, soms na een paar dagen al, zelf bezweken aan de pest. Een vierregelig rijm onder hun portret in het klooster herinnerde aan hun heldhaftige arbeid zoals dit:

’Mijn bloeiend jeugdig leven

wil ik met vreugde geven;

ten dienste van mijn naasten

ga ik de dood verhaasten.’

< >