(Sint Pieter op de Berg)
In het midden van de 18de eeuw hadden de Sint Pieternaren er schoon genoeg van. Telkens als Maastricht belegerd werd - en dat gebeurde nogal eens - werd het dorp Sint Pieter voor een deel dan wel helemaal met kerk en al met de grond gelijk gemaakt. Dan hadden vriend en vijand tenminste een vrij schootsveld.
Sint Pieters eerste bedehuis moet reeds vele eeuwen geleden, en wel tussen 600 en 700, ter ere van Sint Petrus zijn opgericht op dezelfde plaats waar nog altijd, aan de Lage Kanaaldijk, de Sint Lambertuskapel staat. Lambertus’ ouders Aper, graaf van Loon en vrijheer van Sint Pieter, en diens gemalin Herisplindis liggen er nog begraven. In hun graf dat zich destijds ’in basilica S. Petri’ bevond is de H. Lambertus na zijn marteldood in Luik tijdelijk bijgezet geweest. Tot 709 dan toen Lambertus’ opvolger, de H. Hubertus, op de 28ste april het heilig gebeente naar Luik liet overbrengen.
Om een even lang als boeiend verhaal heel kort te maken: om van dat eeuwige beschieten, afbreken en platbranden verlost te worden legde Sint Pieter in 1752 buiten het verboden gebied tegen de berg - tegenover de tegenwoordige Torentjes - een kerkhof aan om er drie jaar later, in 1755, een kerkje bij te bouwen. Toen het mergelkerkje werd ingewijd verzuchtte pastoor Th. Ridderbeecks: ’Gezegend zij de H. Drievuldigheid van nu tot in de eeuwigheid, dat na een arbeid van dertig jaren de tempel Gods ten langen lesten voltrokken is, en al de kerkelijke meubels, die zeer hoog in getal en in geld belopen, bezorgd en betaald zijn’. Het kerkje was, eigenlijk, niet veel meer dan een kapel met een kruisbeeld en twee houten engeltjes boven de deur en een klokketorentje op het dak.
Het ongeluk wil dat het kerkje, in 1794, toch weer door Franse soldaten totaal werd geplunderd. Doch nadat, in 1797, de paters Franciscanen uit hun klooster op Slavante waren verjaagd en acht jaar erna een van hen - de geboren Sint Pieternaar Nicolaas Servais - tot pastoor was benoemd, braken voor kerk en parochie van Sint Pieter wat rustiger tijden aan. Pastoor Willem Heynen vergrootte de kerk nog met een zijbeuk. Waarna, in 1826, nog plannen zijn gewest om de kerk te verlengen en te verbreden. Omdat, echter, geen schade zou worden vergoed indien de kerk en de parochie bij een aanval op Maastricht of op het fort Sint Pieter ter verdediging ingericht moesten worden, gingen die plannen de kast in . . . Tenslotte hielp pastoor J. Kribs zijn parochie - met steun van Sint Pieters gemeenteraad en particulieren - aan een voor die tijd imposante kerk. Tot de bouw waarvan op nieuwjaarsdag 1872 werd besloten en die vlak naast het oude kerkje zou komen te staan dat, in 1897, tegelijk met de idyllische pastorie werd afgebroken.
In 1875, op de feestdag van Sint Petrus en Sint Paulus, consacreerde mgr. Paredis de nieuwe kerk die, uiteraard, aan de H. Petrus toegewijd bleef. Het was, echter, of de duvel ermee speelde. Want de plechtigheid dreigde ook in geweld onder te gaan. Hemels geweld wel te verstaan.
In de nacht van 28 op 29 juni brak een geweldig onweer uit, gevolgd door een ware wolkbreuk. Een modderstroom drong de kerk binnen en dreef over de reeds uitgelegde lopers. Vlaggen rafelden uiteen in de wind en erebogen begaven het. Maar met aller hulp slaagde pastoor Kribs erin de kerk toch weer toonbaar te krijgen voor de komst van de bisschop. De ’fraaye romaansche-gothieke kerk’ was een ontwerp van architect Kayzer zodat men in de kerk volgens de Sint Pieternaren ’God en de Keizer’ kon eren. De ’brikken’ voor de bouw werden zelf gebakken waarvoor de kerkfabriek, ter plaatse, een steenbakkerij had laten neerzetten.
De mergelblokken voor de fundering kwamen uit de eigen groeve van de kerkfabriek. Veel van de prachtvolle inventaris had de kerk te danken aan het vorige kerkje maar werd later, in 1939, naar de nieuwe kerk ’beneden’ overgebracht. Het 15de eeuwse eikehouten triomfkruis, een van Limburgs mooiste kerkkruisen, afkomstig uit het Slavanteklooster vanwaar het eerst in het vroegere kerkje van Sint Pieter terecht kwam en toen in de Sint Matthijs waarvan het weer, in 1827, ’voor 5 fransche kroonen’ gekocht werd. De doopvont van Belgisch marmer op een vierkante voetstuk van steen uit 1660. Een renaissancealtaar dat na de dood van de 7-jarige Isabella Godefrida, barones van Hoensbroeck, in 1681 door haar broer als godvruchtig aandenken aan haar aan het Slavanteklooster was geschonken en later, in 1829, aan het kerkje van Sint Pieter. Een schilderij, het rozenwonder van de H.
Elisabeth voorstellende, dat met bijbehorend altaar in 1810 voor 100 Luikse guldens van het Grauwzustersklooster werd gekocht. Het altaar werd, in 1875, vervangen door het marmeren altaar uit de Sint Servaaskerk dat, eveneens, naar Sint Pieter ’beneden’ werd overgeplaatst. De verdere inventaris van de kerk - op de berg - was vooral te danken aan milde gevers - onder wie met name de burgemeestersfamilie Ceulen - die het interieur voorzagen van altaren, preekstoel, communiebank, meubilair, gebrandschilderde ramen en twee klokken.
De parochie groeide en telde in 1900 ongeveer 2.000 zielen. Langzaam maar zeker, echter, verplaatste zich het zwaartepunt van de parochie in de richting van waar ooit Sint Pieters eerste kerk stond. De kerk tegen de berg kwam steeds excentrischer liggen. Hetgeen zich na de annexatie van 1920 nog sterker deed gevoelen. In 1937 dan besloot mgr. Lemmens door pastoor Steegmans, een vroegere kapelaan van Sint Pieter, in ’de Kleef’ een nieuwe kerk te laten bouwen.
De ’oude’ Sint Pieternaren bleven, evenwel, ijveren voor heropening van de kerk op de berg. Die, intussen, onder andere als opslagplaats voor voedsel had gediend en, na de oorlog, als hoofdkwartier van de nieuwe jeugdbeweging Jong Nederland. In het voorjaar van 1953 kwam, met alle kracht, een actie op gang om de kerk nu werkelijk heropend te krijgen. Pastoor Ramaekers van de Sint Lambertusparochie was een van de grote voorstanders. Bisschop Lemmens besloot toen de vurige wens van ’oud’ Sint Pieter te honoreren en de kerk weer open te stellen. Kapelaan A.
Theunissen van de Sint Matthijs werd tot rector benoemd. Een rectoraat, zo redeneerde deze onmiddellijk, betekent nog geen zelfstandigheid voor de parochie. Hetgeen hij mgr. Lemmens liet weten waarop hij prompt, drie dagen later!, tot pastoor werd benoemd. Het bisdom droeg architect Harry Koene de restauratie op. Pastoor Theunissen had gehoopt kerstmis 1953 reeds in de kerk te kunnen vieren.
Welk feest niet kon doorgaan. Daarom werden de nachtmis en de herdekensmis in de grotten onder hoeve Zonneberg opgedragen die door wel duizend parochianen en andere belangstellenden, staande, werden bijgewoond. Maar met pasen 1954 kon de kerk toch plechtig worden heropend. En op paasmaandag haalde de parochie pastoor Theunissen feestelijk in. Het zangkoor Sint Cecilia - dat na de kerksluiting bijeen was gebleven en was blijven zingen - luisterde het paasfeest op. Mgr.
Lemmens verrichtte op de 14de november de altaarconsecratie waarbij de kerk niet alleen aan Sint Petrus maar, - om verwarring met de nieuwe kerk van Sint Pieter te voorkomen - ook aan de Allerheiligste Verlosser werd toegewijd. Op 12 december 1954 kon deken Jenneskens de nieuwe klokken dopen. In mei 1955 schonk de parochie een nieuw doopvont. En in april 1964 speelde Theophiele Franssen een honderd jaar oud orgeltje in dat uit België afkomstig is.
In 1977 moest pastoor Theunissen, om gezondheidsredenen, zijn herderschap overdragen aan kapelaan A. Dohmen van de intussen gesloten Sint Gerarduskerk aan de Wycker Grachtstraat. Uit welke kerk de nieuwe pastoor onder meer de kruiswegstaties van Willy Hameleers en een kruisbeeld van de beeldhouwer Weerts mee naar Sint Pieter nam. Pastoor Theunissen overleed in 1979, op de feestdag van Maria Tenhemelopneming, en vond op de 18de augustus een laatste rustplaats aan de voeten van zijn kerk op de Sint Pietersberg. Waar - op misschien wel Maastrichts rustigst en schilderachtigst gelegen kerkhof - opvallend veel kloosterlingen begraven liggen: zusters van het Arme Kindje Jezus en van Barmhartigheid, Carmelietessen en Reparatricen, Urselinen, Franciscanessen en Franciscanen. . . .