(Lat. crudelitas), in strikten zin, is de ondeugd, die ons ertoe brengt in het toedienen van straf de maat der goedertierenheid (→ Zachtmoedigheid) te overschrijden. Zij veronderstelt in den bestraffer werkelijk of tenminste aangematigd gezag, en in den bestrafte, dat deze inderdaad schuldig is.
In ruimeren, meer gebruikelijken zin genomen, omvat de w. bovendien zoowel het toebrengen van onverdiend lijden, als het behagen dat de pijniger in het lijden van zijn slachtoffer schept.De eerste soort w. is steeds in strijd met de goedertierenheid en de liefde en, wanneer de wreedaard zich zijn bestraffingsrecht wederrechtelijk aanmatigt, of zwaardere straffen oplegt dan werkelijk verdiend zijn, bovendien met de rechtvaardigheid. Deze beoordeeling gaat uit van de opvatting, dat aan een en hetzelfde concrete delict straffen van verschillende zwaarte kunnen beantwoorden, en dat de gezagsdrager bij het bepalen van de strafmaat, alhoewel hij ook door het kiezen van de zwaarste dier straffen de rechtvaardigheid niet zou schenden, toch, krachtens de goedertierenheid, gebonden is de lichtste toe te passen.
De tweede soort w. kan voortkomen óf uit haat, afgunst e.d., en dan is zij in strijd met de liefde en de rechtvaardigheid, óf zuiver en alleen uit het verlangen anderen te zien lijden. In dit laatste geval vormt zij een ware perversiteit en ontspruit zij niet zelden aan sadistische neigingen (→ Sadisme).
Wat betreft de w. tegenover dieren, zie → Dierenbescherming.
Creyghton.