Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Dierenbescherming

betekenis & definitie

omvat de van officieele en private zijde getroffen maatregelen tot voorkomen en beteugelen van dierenkwellerij. De beweging tot bevordering der d. bestaat sedert een goede honderd jaar.

In alle beschaafde landen zijn maatschappijen tot bescherming der dieren opgericht en wettelijke maatregelen getroffen tot beteugeling der dierenkwellerij. Deze wetgeving is het verst gevorderd in de Angelsaksische landen, vooral in Engeland en Amerika, alsook in Zwitserland.Voor de zedelijke beoordeeling der d. neme men de volgende beschouwingen in acht:

1° De dieren hebben geen rechten: alleen redelijke, vrije en zelfstandige wezens kunnen rechten hebben, alleen personen kunnen dragers zijn van een rechtsbevoegdheid.
2° De mensch heeft geen plichten jegens de dieren. De redelooze wezens zijn hem ten dienste gesteld en hij mag ze gebruiken tot ieder hem nuttig doeleinde.
3° Wel heeft de mensch plichten betreffende de dieren. Het gebruik dat hij van het dier maakt, moet altijd redelijk zijn; hij mag het gebruiken volgens de natuurli]k-ordelijke bestemming van het dier, maar niet daarbuiten tot willekeurige doeleinden, vooral niet tot voldoening van louter-subjectieve verlangens, hartstochten enz.
4° Het dier is gevoelig voor pijn. Een dier pijn veroorzaken zonder voldoende reden, zonder eenig nut voor den mensch, is onredelijk handelen, dus een zedelijk slechte daad. Daar komt dan nog bij, dat hij, die zich laat gaan tot een hartelooze behandeling der dieren, in zich het gevoel van medelijden verstompt en langzamerhand ook minder vatbaar is voor medelijden jegens de menschen.
5° De ware zin der wetten tot bescherming der dieren is tweevoudig:
a) zulke wetten zijn eigenlijk meer uitgevaardigd ten voordeele der menschen dan ten voordeele der dieren, om de menschen er toe te brengen zich tegenover de dieren redelijk te gedragen en het gevoel van medelijden wakker te houden;
b) alhoewel het dier niet als rechtssubject in aanmerking komt, heeft de mensch toch ten aanzien van de redelooze schepselen den plicht de door God gewilde orde te eerbiedigen en voorzoover in de menschelijke samenleving tegen die orde gezondigd wordt verblijft bij de overheid het recht tot inachtneming dier orde te dwingen en vergrijpen ertegen te straffen.
6° De beweging tot bevordering der d. is dan ook op zich zelf goed en prijzenswaardig. Is het zedelijk slecht de dieren zonder genoegzame reden te doen lijden en te mishandelen, dan is het ook goed, dat men zulks trachte te voorkomen. De school kan op dit gebied veel meehelpen, met aan de kinderen door concrete en bepaalde voorbeelden te doen inzien, hoezeer de mishandeling van het dier te verwerpen is, of ze aan te manen tot medelijden en zachtheid tegenover de dieren.
7° Worden de dierenbeschermingsvereenigingen in sommige kringen met een zeker wantrouwen bejegend, dan is de oorzaak daarvan te zoeken in de overdrijvingen van sommige „zoöphilen”.

Sommige geschriften, die d. voorstaan, stellen zich op het standpunt van een materialistisch opgevat evolutionisme en loochenen het wezensverschil tusschen mensch en dier of bakenen dit althans niet scherp genoeg af. Vele vlugschriften en almanakken, door de vereenigingen tot d. uitgegeven, bevatten fabelachtige gegevens over de schoone deugden der dieren, over hun op snoode wijze miskende rechten, enz. Zulke overdrijvingen, evenals de overdreven bezorgdheid van sommigen voor hun hond of hun kat, doen veel kwaad aan de beweging en worden ten andere betreurd door de ernstige dierenbeschermers zelf.

Lit.: V. Cathrein, Tierschutz und Christenpflicht (Stimmen aus Maria Laach, 74, 1908, 36); id., Moralphilosophie (II Leipzig 61924); verdere aanduidingen bij A. Janssen, Dierenbescherming (Ons Geloof, 16, 1930, 64 en 105). A. Janssen.

< >