(Lat. mansuetudo) is de deugd, welke de gramschap matigt naar den eisch der redelijkheid. In zich is gramschap niet zondig; zij moet echter verdiend zijn, gericht op handhaving van de goede orde, en ons onze zelfbeheersching niet doen verliezen.
Daar het dus de taak der z. is, ons deze normen in acht te doen nemen, is zij een deugd, die wij gehouden zijn te beoefenen, en die ons bovendien herhaaldelijk door Christus is aanbevolen.De z. is onderscheiden zoowel van de goedertierenheid (dementia), door welke deugd zij, die in overheid gesteld zijn, in het bestraffen die matiging betrachten, welke met de eischen der gerechtigheid te vereenigen is (➝ Wreedheid), als van de ➝ barmhartigheid (misericordia), die ons, uit liefde, den lijdenden te hulp doet komen. Niet zelden gebruikt men z., in ruimer zin, ook voor deze laatste deugden. Creyghton.