Salicaceeën, boomen en heesters uit de groep der Amentaceeën of katjesdragers. De bloeiwijzen zijn katjes, de plant is tweehuizig, de vruchtjes springen met twee kleppen open, de zeer kleine zaadjes zijn voorzien van vruchtpluis.
Twee soorten zijn van belang, nl. de → populier en de wilg. Deze laatste, van het geslacht Salix, is met ruim 170 soorten over de aarde verspreid.
In onze streken komen ook eenige daarvan voor. Zij hebben enkelvoudige, verspreide, langwerpige en toegespitste bladeren.
De mannelijke bloemen hebben 2 tot 5 meeldraden, de vrouwelijke een éénhokkig vruchtbeginsel. Enkele soorten groeien in het wild, o.a. de kruipwilg (Salix repens L.) op duin-, zand- en veengronden.
Verder zijn er een aantal gekweekte soorten. De opgaande w. of schietwilg (S. alba L.) heeft zijdeachtig behaarde bladeren en jonge scheuten, gele tot donkerbruine twijgen.
Hij stelt vrij hooge eischen aan de vruchtbaarheid van den grond, vooral aan de vochtigheid. Deze soort wordt veel gebruikt in den vorm van knotwilg of knoot, langs slootkanten en weilanden.Voor de griendcultuur, d.w.z. wilgen in hakhoutvorm, ook genaamd teenhout, worden meest katwilg (Salix viminalis L.) en grauw (S. amygdalina L.) aangeplant. De katwilg heeft zeer smalle bladeren (1 cm), de bovenzijde is donkergroen, de onderzijde grijs behaard, het vruchtbeginsel heeft één langen stijl. Van grauw zijn de bladeren korter en wat breeder, de onderzijde is blauw berijpt. De aanleg van grienden geschiedt door middel van stekken. Men onderscheidt snijgrienden, die ieder jaar gesneden worden, en hakgrienden (hoephout), die om de 2 à 4 jaar worden gehakt. Beide vormen leveren het materiaal voor de mandenmakerij. Vaak worden katwilg, die de grootste houtopbrengst, en grauw, die het beste hout (→ Wilgenhout) en de mooiste witte teen levert, gemengd aangeplant.
Voor fijn vlechtwerk en bindmateriaal wordt soms bitterwilg (S. purpurea L.) aangeplant en dan als snijgriend geëxploiteerd; deze soort heeft smalle bladeren met gele middennerf, geelroode twijgen en roode knoppen en katjes.
De treurwilg, dien men veel in parken, tuinen, op kerkhoven en langs vijvers aangeplant ziet, is meest S. babylonica L. of S. alba var. vittellina. Er zijn nog een aantal soorten, die als sierheesters worden gekweekt en voorts bestaan er, als gevolg van de eigenschap van w. om zeer gemakkelijk onderling kruisingen te vormen, een menigte bastaarden. Sprangers.
In het volksgeloof berst de w., als hij oud wordt, omdat Judas zich aan een wilgetak verhing. Omdat de bladeren geleken op die van den olijfboom en de w. naast den palm vermeld wordt in de plechtigheden van het Loofhuttenfeest, werden vroeger op Palmzondag ook wel wilgetakken gewijd. Knippenberg.