(of Groot Schisma), 1378-1417, de tijd, waarin twee, later drie pausen ieder voor zich aanspraak maakten op het wettig bezit van het pausschap. ➝ Gregorius XI stierf kort na zijn terugkeer uit Avignon (zie ➝ Babylonische Gevangenschap) naar Rome; zijn opvolger ➝ Urbanus VI was een ijverig, doch hard en weinig plooibaar man. Ten gevolge van zijn niets ontziend optreden verklaarden de kardinalen, die hem eerst zelf gekozen en drie maanden lang erkend hadden, dat zij niet vrij waren geweest in hun keuze; zij kozen dus een nieuwen paus, die den naam aannam van ➝ Clemens VII en zich te Avignon vestigde, waar alles er nog voor ingericht was.
Ofschoon het zoo goed als zeker is, dat Urbanus’ keuze geldig was, moest dit optreden der kardinalen wel volslagen onzekerheid en twijfel onder de Christenen verspreiden over de vraag wie nu de ware paus was. Er ontstond een noodlottige scheuring: o.a.
Duitschland, Engeland, Noord- en Midden-Italië bleven in hoofdzaak trouw aan Urbanus; Frankrijk, Spanje, Zuid-Italië e.a. volgden Clemens. Veelal hing dit ook samen met politieke tegenstellingen tusschen die landen.
Iedere paus had aldus wat men noemde zijn eigen obediëntie.Nadat vele pogingen tot hereeniging mislukt waren, kwamen te ➝ Pisa in 1409 kardinalen van de twee obediënties bijeen, verklaarden zoowel den paus van Rome als dien van Avignon voor afgezet en verkozen een nieuwen, die den naam van ➝ Alexander V aannam. De beide afgezetten echter, overtuigd van hun wettigheid, achtten zich verplicht niet heen te gaan. Doch ook de Pisaansche paus werd door zeer velen erkend, zoodat er nu drie obediënties waren. De scheuring bracht natuurlijk de treurigste nadeelen aan de Kerk toe. Koninkrijken, bisdommen, steden, kloosters waren vaak verdeeld omtrent den paus, dien zij erkenden; vandaar verslapping van het geestelijk leven, inmenging der vorsten in de benoeming voor geestelijke ambten, financieele druk voor het onderhouden van drie curies en daaruit volgende ontevredenheid, geweldige daling van het pauselijk aanzien.
Pausen tijdens het Westersche Schisma Rome Urbanus VI 1378-1389 Bonifatius IX 1389-1404 Innocentius VII 1404-1406 Gregorius XII 1406-1415 Avignon Clemens VII 1378-1394 Benedictus XIII1394-1424 Pisa Alexander V 1409-1410 Joannes XXIII 1410-1415 Toch was er wel oprecht streven naar eenheid bij Gregorius XII van Rome, bij sommige vorsten, zooals de toenmalige keizer ➝ Sigismond, bij theologen als Gerson en Pierre d’Ailly, bij vele bisschoppen e.a. Reeds waren te Rome, Avignon en Pisa vsch. pausen elkander opgevolgd, toen in 1414 onder drang vooral van keizer Sigismond een groot Concilie te ➝ Konstanz bijeenkwam, dat werd samengeroepen door den paus van Pisa ➝ Joannes XXIII. Deze was zelf een onwaardig man; weldra werd hij afgezet verklaard en door allen verlaten. Hetzelfde geschiedde met ➝ Benedictus XIII van Avignon, die nochtans tot zijn dood zijn aanspraken bleef handhaven. Gregorius XII, die beloofd had te zullen aftreden als de anderen niet meer erkend werden, bedankte nu vrijwillig. De baan was thans vrij voor een nieuwe pauskeuze en ➝ Martinus V (1417-’31) werd tot eenig opperhoofd der Kerk gekozen.
Men kan het W. S. niet geheel gelijk stellen met vroegere gebeurtenissen van dien aard of met de afscheiding der Grieken. Immers, de overtuiging, dat de Kerk één moest zijn, en ook inderdaad één was, bleef bestaan. Slechts bestond er twijfel over, wie als rechtmatige paus moest erkend worden. Maar iedere obediëntie beschouwde de andere als ook deel uitmakend van de ééne Kerk van Christus en iedere obediëntie had ook hoogstaande mannen van heldhaftige deugd, die later door de Algemeene Kerk als Heiligen vereerd zijn.
Lit.: Salembier, Le Grand Schisme d’Occident (31921); Pastor, Gesch. der Papste (I 91926); Hefele-Leclercq, Hist. d. Conciles (VI en VII); De Jong, Handb. der Kerkgesch. (II, met nadere lit.-opgave). Gorris.