(Gr., = afscheiding, deeling) of scheuring.
1° Kerkrechtelijk begrip. Schisma wordt de zonde genoemd van hen, die „gehoorzaamheid weigeren aan den paus of geen gemeenschap willen houden met hen, die aan hem onderworpen zijn” (C.I.C. can. 1325, § 2); zij behooren niet meer tot het lichaam der H. Kerk. De formeele zonde van s., d.w.z. die wetens en willens bedreven wordt en niet alleen voorkomt uit een onschuldige verkeerde meening over de rechtmatigheid van de kerkelijke overheid, strijdt volgens St. Thomas vooral tegen den vrede, die uit de liefde voortkomt. Zuivere scheurmakers of schismatieken, die niets anders doen dan zich afscheiden, komen zeer zelden voor; bij langeren duur verwerpen zij gewoonlijk ook eenige geloofspunten en vervallen zoo tot ketterij.
Lit.: St. Thomas, Summa Theologica (II. II. kw. 39).
Geschiedenis. Grootere en kleinere schisma’s zijn in de Kerk van het begin af voorgekomen; zij zijn het gevolg van het menschelijk element in een goddelijke stichting. Het eerste schisma was dat van ➝ Hippolytus van Rome (ca. 217); de voornaamste twee waren het ➝ Westersche Schisma (1378-1417) en het groote ➝ Grieksche Schisma (sinds 1054 en nog steeds voortdurend; zie ook ➝ Caerularius). Kleinere, tijdelijke schisma’s vindt men behandeld op s. van ➝ Aquilea, van ➝ Felicissimus, ➝ Laurentiaansch s., ➝ Meletiaansch s. en dat van Photius.
Het schisma van de Oud-bisschoppelijke Cleresie en dat van het Oud-Katholicisme (over welke beide zie onder ➝ Oud-Katholieken) is langzamerhand in sommige punten tot ketterij overgegaan.
2° (Muziek) In de mathematische toonberekening een kleine, voor het gehoor niet meer waarneembare afstand, nl. het verschil tusschen een bepaalden toon, die berekend is als gr. terts der 8e kwint, en zijn enharmonischen toon door octaven afgeleid; bijv. bis-c. Tienmaal grooter is het diaschisma: verschil tusschen een toon, die berekend is als 2e onderterts van de 4e onderkwint, en zijn enharmonischen toon, afgeleid door octaven; bijv. deses-c. Het s. is ongeveer gelijk aan het verschil tusschen de reine (ongetemperde) kwint en de kwint der gelijkzwevende temperatuur.