Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Vlinders

betekenis & definitie

Schubvleugelige insecten of Lepidoptera, zeer vormenrijke insectenorde, die minstens 100 000 soorten omvat, verdeeld over meer dan 100 families. De verschillen hebben vooral betrekking op meer uiterlijke kenmerken, zooals kleur en beharing. De monddeelen vormen een zuigslurf voor honing, meestal oprolbaar; de borst bestaat altijd uit één stuk en de vier vlakke vleugels zijn met gekleurde schubjes overdekt. De voorvleugels zijn het grootst.

De huid is niet hard, en draagt haren of borstels; de gedaanteverwisseling is volkomen, en de pop meestal een bedekte of mummiepop. De rups heeft drie paar borstpooten en vijf paar ongelede buikpooten, en voedt zich meestal met bladeren. Men verdeelt de v. vaak in grootere v. (Macrolepidoptera) met de onderorden der → dagvlinders (bijv. koolwitje, dagpauwoog, zandoogje), der → pijlstaarten (doodshoofdvlinder, avondpauwoog), der → spinners (zijdevlinder, non-vlinder), der → uilen (huismoeder, weeskinderen) en der → spanrupsen (berkenspanrups, bessenvlinder); daarnaast in de kleine v. (Microlepidoptera) met → motten, harsbuilrups e.a. Merkwaardige mimicry vertoont de horzelvlinder met zijn glasachtige vleugels.

Van economische beteekenis is de zijdevlinder, terwijl de rupsen van vele soorten groote schade aan land- en boschbouw kunnen toebrengen (nonvlinder, koolwitje, ringelrups; de rups van Asopia furinalis voedt zich met meel).Lit.: E. Hoogeveen, Vlinderatlas (1913); Brehms Tierleben (II4 1915); Handb. der Entomologie (ITT 1925, met lit. opg. op pag. 864). M. Bruna.

< >