A) Techniek.
De v. is een bedrijf, dat zich toelegt op het bemachtigen van zich in het water bevindende organismen en voorwerpen; een van de oudste middelen tot voedselvoorziening.
Ze wordt ingedeeld in:
1° Zeevisscherij; v. op zee buiten de territoriale wateren.
2° Kustvisscherij: v. in de territoriale wateren, in de zeegaten en op de Waddenzee.
3° Binnenvisscherij: v. in de overige wateren van het Rijk.
Voor de primitieve visscherij zie ➝ Economie (vormen der).
Zeevisscherij De haringvisscherij werd in de 13e eeuw door de Nederlanders reeds in het groot uitgeoefend, getuige o.a. een vergunning, die de Eng. koning in 1295 gaf aan de Hollanders om vanuit Yarmouth de haringvisscherij uit te oefenen. Na de uitvinding van het haringkaken ca. 1380 breidde de haringvisscherij zich nog meer uit. Ze werd uitgeoefend met drijfnetten, d.w.z. loodrecht in zee hangende netten, die alle verbonden zijn aan één langen kabel, de zgn. reep. Verder werd nog (op andere visschen) gevischt met de korre of schrobnet, een trechtervormig net, dat werd open gehouden door een aan den voorkant van het net bevestigden korboom en over den bodem der zee werd gesleept, en ook met de beug, d.i. een stel lange, op den zeebodem liggende lijnen, waaraan van haken voorziene dwarslijntjes (sneuen) zitten. De kolvisscherij bestond uit het visschen met handlijnen. Van uit de Vlaamsche kustplaatsen werd de v. op dezelfde manier uitgeoefend.
Ook in de walvischvangst hebben de Nederlanders vroeger een belangrijk aandeel gehad (de haringvisscherij werd in de 16e eeuw de groote v. genoemd en de walvischvaart de kleine v.). De walvisschen werden vanuit roeibooten geharpoeneerd.
Thans wordt de Nederlandsche zeevisscherij beoefend met stoom- en motorvaartuigen. De haringdrijfnetvisscherij is nog steeds het belangrijkste. Ze wordt uitgeoefend van uit Vlaardingen, Scheveningen, IJmuiden en Katwijk. De Katwijksche schepen hebben hun haven te Vlaardingen of te IJmuiden. Het vischtuig, de zgn. vleet, is tot ca. 4 km lang, afhankelijk van het soort vaartuig. Bij het uitzetten van de vleet varen de Ned. schepen evenals de Duitsche en Fransche achteruit en sturen met een voorroer.
Men onderscheidt hierbij de zgn. drijfvleet en de zinkvleet. Bij de eerste hangt de reep onder de netten en bij de tweede omgekeerd. De vangst begint omstreeks Juli nabij de Schotsche kust en eindigt veelal in Jan. in het Eng. Kanaal. De schrobnetvisscherij is tegenwoordig eveneens een belangrijk bedrijf geworden en wordt thans uitgeoefend door schepen met krachtige machines, de zgn. treilers of trawlers. De korboom is nu vervangen door met ijzer beslagen houten borden, die door den druk van het water uitscheren als vliegers en het net openhouden.
Veel trawlers visschen met Vigneron Dahl-patent; hierbij zitten de borden niet direct aan de zijkanten (vlerken) van het net, doch zit er aan weerszijden tusschen net en bord een ruim 100 m lange kabel. Door de over den grond slepende kabels wordt de visch voor en in het net gejaagd. De laatste jaren visschen de trawlers ook met succes op haring met een speciale haringtrawl. De moderne trawlers zijn nu uitgerust met draadlooze telephonie- of telegraphie-toestellen en met een echoloodinrichting. Behalve voor de navigatie is dit laatste zeer belangrijk voor de v. Men kan er zelfs de aanwezigheid van dichte vischscholen mee constateeren.
Hiervoor worden ook wel vliegmachines gebruikt, o.a. bij IJsland. De vischstand, uitgezonderd de haring, is tengevolge van de intensieve bevissching van de Noordzee door de trawlers zeer achteruit gegaan. V. is daar niet meer loonend voor groote schepen en men is, geholpen door staats-subsidie, begonnen te zoeken naar nieuwe terreinen, o.a. in de Witte Zee.
Door de Nederlanders werd voor het laatst gebeugd (dit gebeurt met een net door twee schepen gesleept) van uit Vlaardingen in 1937. Door de Belgen werd vanuit Antwerpen voor het laatst gebeugd op de Noordzee. Vanuit België wordt heden de zeevisscherij hoofdzakelijk door trawlers uitgeoefend. De trawlvloot, die reeds voorzien is van veel nieuwe moderne schepen, vischt op de kusten van IJsland, Schotland, Engeland, Ierland, Spanje, Portugal en Marokko. Het meerendeel der schepen hoort thuis in Oostende.
De kustvisscherij levert garnalen, schol, bot en andere platvisch. Verder nog paling, ansjovis, haring, spiering en schelpdieren. Gevischt wordt met de kor, den dwarskuil, den kwakkuil, den wonderkuil, den ankerkuil, de beug, staande netten, sleepnetten en de zegen. De kuilnetten hebben veel overeenkomst met een kornet. Bij den dwarskuil wordt het net opengehouden doordat één lijn is gestoken op het eind van een boom, die op het vaartuig dwars wordt uitgezet. Bij den kwakkuil is aan weerszijden een boom uitgezet en bij den wonderkuil wordt het net door twee botters gesleept.
De ankerkuil wordt gebruikt in de zeegaten en riviermonden, waar veel stroom is. Het vaartuig ligt daarbij ten anker; de kuil wordt door een raam opengehouden en de visch door den stroom in het net gevoerd. De zegen is een lang net, waarmee men de visch insluit.
De binnenvisscherij wordt uitgeoefend, o.a. met fuiken, wargarens, dobbers, zethengels, kubben, zegens en keernetten. Verder op het IJselmeer nog met den dwarskuil, kwakkuil, wonderkuil en sleepnetten. De binnenvisscherij levert de gewone zoetwatervisschen en in brak water ook nog bot. Een belangrijke aanwinst voor de binnenvisscherij belooft de snoekbaars te worden, die door de Ned. Heide Mij. is uitgezet. Er worden over het algemeen platbodemvaartuigen bij gebruikt, vnl. botters, blazers, schokkers, lemmeraken, hengsten en schouwen. Vele dezer vaartuigen hebben een bun.
Vrijwel alle zeevarende natiën hebben thans een belangrijke zeevisscherij. De Denen visschen meest met hun zgn. snurrevaad of zeezegen en ook enkele Ned. en Eng. vaartuigen. Hierbij wordt een veel op een kor gelijkend net door middel van twee ca. twee km lange lijnen met een mechanisch gedreven lier naar het schip gehaald. Het schip ligt daarbij gemeerd aan een verankerde boei. Evenals bij het Vigneron Dahl-patent drijven hier de lijnen de visch voor het net. Als het net binnen is, wordt één lijn op de boei gestoken en stoomt het vaartuig het vischtuig weer uit in een nagenoeg driehoekvormige baan, die bij de boei begint en weer eindigt.
De boei staat bovenstrooms. De Noren oefenen de haringvangst veelal uit door de haringscholen in de fjorden in te sluiten met netten en naderhand te vangen, naarmate de behoefte van de markt. Van uit de N. W. kust van Spanje visschen de trawlers in span als bij den wonderkuil. Een enkelen keer wordt dit op de Noordzee ook wel gedaan. Door verschillende natiën, o.a. de N.
Amerikaansche en de Fransche, op de New Foundlandsche banken, wordt ook nog de beugvisscherij beoefend. Sedert de uitvinding van het harpoenkanon wordt de walvischvaart zeer intensief uitgeoefend. Vnl. onder de Noorsche vlag en verder ook onder de Engelsche, Japansche, Duitsche en Amerikaansche vlaggen.
B. Visser.
B) Economisch.
De vischvangst is afhankelijk van geographische, maar in het bijzonder van klimatologische voorwaarden. De belangrijkste vischgronden zijn gelegen in de vlakke „shelf”-gebieden, die de kusten van alle continenten als een breede gordel omzoomen. Van deze kustranden zijn het weer de ondiepe gedeelten („banken”) en de plaatsen, waar warme en koude, zoutrijke en zoutarme watermassa’s zich met elkaar vermengen, welke de beste vischgronden vormen.
Het belangrijkste gebied der zeevisscherij is in het N. gedeelte van den Atlantischen Oceaan gelegen, welke bijna 7/10 van de wereldvangst oplevert. Hiertoe behooren: de kustzee van Gr. Brittannië en Ierland, de Noordzee met Doggersbank, de Oostzee, Kattegat en Skagerrak, de Noorsche kust tot aan de Lofoten met uitzondering van de Noorsche Geul en de Witte Zee. Verder zijn van belang de N. W. kust van Noord-Amerika, de zeeën rondom Japan, Nieuw-Zeeland en Tasmanië. De Zuidzee levert nagenoeg 3/10 van de wereldproductie.
Een minder belangrijke vangplaats is aan de kust van de Sahara met Marokko en Senegambië gelegen en verder aan de Z. W. Afrikaansche kust. Daarnaast bestaan vangplaatsen, die alleen locale beteekenis hebben. Voor den wereldhandel zijn alleen twee vischsoorten van belang, de haring en de kabeljauw. De haring is de belangrijkste visch van de Europeesche (Noordzee vooral) en van de Japansche vischgronden. De sprot is kleiner dan de haring en wordt veel in de Oostzee gevangen.
Ansjovis komt uit de warmere streken kuit schieten in de Golf van Biscaye, de Zuiderzee (vroeger) en de Schelde. De kabeljauw is de belangrijkste visch van den wereldhandel. De belangrijkste gebieden liggen in Europa bij de Lofoten en de Vestfjorden, IJsland, de „Banks”, een ondiep gedeelte ten Z. W. van New Foundland, en de N. Amer. kust. Zoowel de Amerikanen, Engelschen als Franschen nemen aan de vangst deel.
De kabeljauw wordt gedroogd (op houten stellen) of op rotsen en komt als stok- of klipvisch in den handel, waarbij het zout er eerst wordt afgewasschen. Wordt de visch ingelegd in vaten met zout, dan verkrijgt men zoutevisch. Tot de overige vischsoorten, die in eene betrekkelijk groote hoeveelheid worden gevangen, behooren de schelvisch (Noordzee, IJsland, Amer. kust), de makreel (Noorwegen en de Atlantische kust van N. Amerika) en verder de heilbot, tong, schol en zalm. De zalm wordt aan de Westkust van Noord-Amerika (Alaska), Canada (Br. Columbië) en ook in Siberië en Japan gevangen, en in blik gesteriliseerd.
In de landen rondom de Middellandsche Zee worden tonijnen (thon blanc) gevangen. De echte tonijn, die veel grooter is, komt voor bij Sicilië, Hawaiï en Californië. Sardines vangt men aan de kusten van Portugal, Spanje, Bretagne en Californië. Kreeft wordt in vele gebieden thans gekweekt uit eitjes. Japan levert voor den export veel krab in blik. Als riviervisch is de steur in de rivieren van Zuid-Rusland bekend; steurkuit levert caviaar. Andere visschen zijn feitelijk alleen voor locaal gebruik van belang.
Bijproducten. Als bijproduct van de v. dient o.a. het vischmeel genoemd, dat als voer voor varkens en gevogelte van beteekenis geworden is. De belangrijkste producenten zijn Amerika, Noorwegen, Engeland en Duitschland. Groote verbruikers zijn: Duitschland, Amerika, Engeland, Nederland en Japan. De mindere kwaliteit is de vischguano. Het walvischmeel komt vooral uit Z.
Amerika. Uit het spek van walvischsoorten wordt traan gewonnen. Vooral Engeland en Noorwegen houden zich met de walvischvangst en traanbereiding bezig. Duitschland is de voornaamste afnemer. Levertraan wordt vooral uit de levers van kabeljauw bereid. Producenten: New Foundland, Engeland, IJsland, Schotland en Noorwegen.
Noord-Amerika is de grootste afnemer. Vischolie wordt uit geheele visschen gewonnen, zooals haringen, menhaden en sardines, die gestoomd en uitgeperst worden. Vischlijm wordt verkregen uit de zwemblaas, huid, koppen en afvallen van bepaalde visschen. Een speciale lijm wordt uit steursoorten gewonnen: isinglass, en gebruikt voor het klaren van wijn, pleisters. Uit vischhuid wordt lijm verkregen, die in de boekbinderij, de schoenmakerij en de photographie (uit prima soorten) wordt gebruikt.
Tot de belangrijkste visscherij landen behooren Engeland, de Ver. Staten, Canada, Noorwegen, IJsland, Duitschland, Nederland, Frankrijk, Japan, Spanje en Portugal. Deze landen hebben zelf een groot vischverbruik, de export is aan schommelingen onderhevig. Noorwegen en Canada behooren tot de belangrijkste uitvoerlanden.
De wereldhandel in versche, gezouten, gedroogde en gerookte visch (met inbegrip van schaal- en weekdieren) wordt voor 1929 geschat op 1,8 millioen ton, ter waarde van 550 millioen gld.; in 1934 op 1,4 millioen ton, waarde 200 millioen gld. Die van de verschillende vischconserven van 1929 op 275 millioen gld. en voor 1934 op 110 millioen gld.
Vischmarkten. De centrale vischmarkt van Engeland is Billingsgate market in Londen. Verdere markten: Grimsby, Hull en Aberdeen. In Engeland zijn meer dan 4 millioen personen bij de v. en de verwerkingsindustrie betrokken. Noorwegen heeft de exportcentra: Bergen, Trondhjem en Tromsö. Hoofdzetel van de vischconservennijverheid is Stavanger.
In Frankrijk staat Boulogne aan de spits, zoowel wat de grootte van de visschersvloot als wat de opbrengst betreft. Van belang zijn nog Fécamp en de Bretonsche havens St. Malo en St. Servan (grande pêche naar New Foundland); in de Middellandsche Zee: Marseille en Cette. Frankrijk voert o.a. veel sardines uit. Portugal eveneens.
Italië is ondanks zijn lang kustgebied importeur van visch. Duitschland heeft een eigen ontwikkelde zeevisscherij, maar behoort tot de groote importlanden. Centra van v. zijn er: Wesermünde, Cuxhaven en Bremerhaven. Japan heeft een groote visscherij vloot. Visch is er een volksvoedsel. Uitvoer nagenoeg geheel naar China.
Nederland De voornaamste tak van zeevisscherij is de drijfnetvisscherij op haring (seizoen Mei-Dec.). De haring wordt aan boord gekaakt en gezouten. Is de vangst groot, zoodat de tijd voor het kaken ontbreekt, dan wordt de haring alleen gezouten, zgn. steur-haring, die in hoofdzaak voor de bereiding van bokking dient. De treil- of trawlvisscherij met sleepnetten vangt vooral schelvisch, schol, tong en tarbot; de beugvisscherij (net door twee schepen gesleept) schelvisch, kabeljauw en ook haring. De zeevisscherij wordt zeer nadeelig beïnvloed door de invoerbelemmeringen van de omringende landen. De totale export, die in 1919 32 millioen gld. bedroeg, waarvan voor 15 millioen naar Duitschland en 5 millioen naar België, was in 1936 gedaald tot 12 millioen gld., waarvan 2,1 millioen naar Duitschland, 3,2 millioen naar België en 2,3 millioen naar Frankrijk.
De totale uitvoer naar de hoeveelheid bedroeg in 1936 131 millioen kg, waarvan 63 millioen kg pekel- en steurharing en 7,6 millioen kg versche zeevisch (uitgez. haring). Het verbruik in het binnenland schommelt tusschen de 25 000 en 29 000 ton per jaar. Invoer o.a. van zalm, sardines, ansjovis en kreeften.
Samenstelling Ned. visscherijvloot (bruto inhoud in m3):
Jaar Algemeen Drijfnet-v.
Aantal Inhoud Aantal Inhoud
1929 5.108 349.477 340 116.667
1937 3.394 260.303 253 96.197
Jaar Trawl-v. Overige v.
Aantal Inhoud Aantal Inhoud
1929 593 134.172 4.175 89.638
1937 671 113.146 2.470 50.960
Het aantal loggers of sloepen (zeilvaartuigen) is sterk afgenomen, daarentegen is het aantal motorschepen sterk toegenomen en het aantal stoomschepen is voor de drijfnetvisscherij vrijwel constant gebleven en voor de trawlvisscherij sterk gedaald.
De belangrijkste visscherijhavens zijn IJmuiden met een rijksvischafslag, Vlaardingen, Maassluis, Scheveningen en Katwijk.
De kustvisscherij vangt vnl. kustharing (vroeger Zuiderzeeharing), ansjovis, bot, schar, aal, spiering, garnalen, oesters en mosselen. Beide laatste bijna uitsluitend in de Zeeuwsche stroomen en de Waddenzee; ze worden ten deele door teelt verkregen. Oesterteelt in de omgeving van Tolen; middelpunt oesterhandel Ierseke en Bruinisse. Voor de kustplaatsen en eilanden van de Zuiderzee is het verdwijnen van de zeevisscherij als gevolg van de drooglegging een groot verlies.
In de binnen visscherij speelt de Ned. Heidemaatschappij een voorname rol. Zij bezit kweekerijen, gelegen te Vaassen, Arnhem, Velp (Gld.), Valkenswaard en Gulpen (zalm, forel, snoek, baars, zeelt). Op de rivieren is de vangst op trekvisch (zalm, aal of paling) hoofdzaak, daarnaast de vangst op standvisch. Afslagen te Kralingsche Veer, Ammerstol en Hardinxveld.
België De belangrijkste visschersplaatsen zijn Oostende, Zeebrugge, Nieuwpoort en Blankenberge. De totale productie van de Belgische zeevisscherij bedroeg in den normalen tijd (1930): 38 millioen kg, ter waarde van 102,5 millioen frs. Invoer uit Nederland. Uitvoer naar Duitschland, Frankrijk, Nederland en Zwitserland.
Snel.
Ned.-Indië De v. wordt in Ned.-Indië uitgeoefend als zee- en als zoetwater-v. De zee-v. wordt uitgeoefend met zeer verschillende typen van vaartuigen, met netten, staketsels in zee, fuiken, enz. en zelfs nog met pijl en boog. Steeds worden er allerlei vischsoorten door elkaar gevangen, ofschoon een bepaalde soort wel eens sterk in de meerderheid is. Ook vischt men ➝ tripang, parels, parelmoer en sponsen.
De zoetwater-v. in rivieren en meren levert op Java niet veel op voor den handel, doordat de Javaan elk, ook het kleinste vischje, dat hij vangt, behoudt en doordat het (thans verboden) visschen met toeba, een giftigen wortel, die, in het water geworpen, alle visschen bedwelmt, den vischstand sterk heeft doen achteruitgaan. In de Buitengewesten evenwel, speciaal op de andere Groote Soenda-eilanden, wordt nog veel zoetwatervisch gevangen.
Van groot belang is nog de vischkweekerij in vijvers, zoowel in zout als in zoet water. In West-Java wordt veel goudvisch geteeld op de ➝ sawah’s en langs de Noordkust van Java vsch. soorten in zeewater. Deze strandvijvers beslaan een oppervl. van 55 000 ha.
Om te voorzien in de groote behoefte aan visch van de bevolking van Java met zijn bijna 40 millioen inw., die weinig vleesch consumeeren en voor de voorziening in eiwitrijk voedsel op visch zijn aangewezen, is een jaarlijksche aanvoer van meer dan 160 millioen kg visch of vischconserven noodig ter waarde van ong. 30 millioen gld., nog ongerekend de productie van de binnenvisscherij en de vijvers, welke op ongeveer 20 millioen gld. wordt geschat. Er is dan ook een groote import van gedroogde en gezouten visch, ➝ trassi en andere vischproducten, in hoofdzaak uit Siam en Celebes.
Aantal menschen (mannen en vrouwen), in 1930 werkzaam in het visscherijbedrijf:
Inheemschen Chineezen Vreemde Oosterlingen Totaal Totaal M V M V M V M V Java en Madoera 110.936 20.587 224 4 28 4 111.188 20.695 131.783 Buitengewesten 122.181 4.146 9.454 129 462 39 132.087 4.314 136.401 Totaal 233.117 24.733 9.678 133 480 43 243.275 24.909 268.184 Techniek en methoden laten zeer veel te wenschen over en de onder-afdeeling V. van de afdeeling Landbouw en V. van het Dept. van Economische Zaken stelt zich dan ook vooral de verbetering van deze beide ten doel. De onderzoekingen op het gebied der zeevisscherij worden verricht op het zeevisscherij-station bij Batavia, dat tevens voorlichting verschaft. Met de leiding der werkzaamheden, welke in hoofdzaak zijn opgedragen aan het in Mei 1934 opgerichte Instituut voor de Zeevisscherij is een visscherij-consulent belast, die vakkundigen onder zich heeft voor het toezicht op de proefbedrijven en voor de uitvoering der technische proefnemingen.
De kustvaart-ordonnantie (Stbl. 1927 nr. 144) bevat een algemeene regeling betreffende het visschen binnen het zeegebied van Ned.-Indië, welker bepalingen nogal eens overtreden worden door Japansche visschers. De gevangen visch wordt óf versch verkocht óf geconserveerd: gezouten, gedroogd of in zout water gekookt (pindang). Speciale vermelding verdient het visscherijcentrum Bagan si Api-Api op Sumatra, met een bijna uitsluitend Chineesche bevolking, waar meer visch wordt aangebracht dan in IJmuiden. In 1936 werd daar 22 millioen kg zout voor het conserveeren van visch gebruikt.
Behalve door voorlichting (proefbedrijven, demonstratievijvers enz.) steunt de regeering de v. door het verkrijgbaar stellen van goedkoop zout, door het zoo noodig besturen en beheeren van en het houden van toezicht op plaatselijke vischveilingen en het beheer van de gemeenschappelijke fondsen ter verzekering tegen beschadiging of verlies van vaartuigen en vischtuig, het leveren van pootvisch (in 1934 1,3 millioen stuks) en via de volkscredietbanken door het verschaffen van werkkapitaal tegen een niet te hooge rente. Lit.: Bulletin statistique des pêches maritimes des pays du Nord de l'Europe (1927 vlg.); J. Dalmulder Rapport inzake het Noordzeeharingvisscherijbedrijf (1930); Enquête sur la pêche maritime en Belgique (3 dln. 1909); Jaarcijfers over de Visscherij gedurende het jaar 1921-1937; J. F. Jenkins, The herring and the herringfisheries (1927); id., The sea fisheries (1922); P. N. van Kampen, Visscherij en Vischteelt in Ned. Indië (in de serie: Onze Koloniale Dierenteelt, II 1922); H.
Kyle, Die Statistik der Seefischerei Nordeuropas (in: Handbuch Seefischerei, dl. 10); Lubbert en Ehrenbaum, Handbuch der Seefischerei Nordeuropas (10 dln. 1928); H. G. Redeke, De Noordzeevischerij (1935); A. Schippers, De standplaatsfactoren der groote haringvisscherij (1929); J. J. Tesch en J. de Veen, Die niederlandische Seefischerei (in: Handbuch Seefischerei, dl. 2); L. Verbrugghe, Die belgische Seefischerei (in: Handbuch Seefischerei, dl. 3); Verslag over de Visscherij gedurende het jaar 1922 en volgende.
Olthof.
C) Recht. Internationale conventies
1° Inzake den vischstand. Om den vischstand te beschermen werd een internationale visscherij-onderzoekingsdienst ingesteld.Nederland en België nemen hieraan deel. De hiermede in verband staande werkzaamheden worden verricht: in Nederland door het Rijksinstituut voor Biologisch Visscherij-onderzoek en het Rijksinstituut voor Chemisch Microbiologisch en Hydrografisch visscherij-onderzoek, in België door den bij de Zeevaartpolitie ondergebrachten Dienst voor Zeevisscherij en door het Zeewetenschappelijk Instituut te Oostende.
Conventies ter bescherming van den vischstand, waartoe Nederland is toegetreden:
1° Het zgn. Zalmtractaat, goedgekeurd bij de wet van 14 April 1886 (Stbl. nr. 60) tot regeling van den zalmvisscherij in het stroomgebied van den Rijn.
2° Het 23 Maart 1937 te Londen gesloten verdrag nopens het vaststellen van een minimum-maaswijdte van vischnetten en van minimum-maten, toe te laten bij het aanvoeren van sommige vischsoorten. België is ook toegetreden tot laatstgenoemd verdrag. In Nederland, zoowel als in België zal het waarschijnlijk in 1938 tot wet worden verheven. Sommige bepalingen, die rekening houden met het verdrag, zijn reeds ingevoerd.
Verder bestaat er tusschen de Skandinavische landen en Denemarken een overeenkomst ter bescherming van de schol in het Skagerrak en het Kattegat.
In Juni 1938 kwam tot stand het Walvischverdrag ter bescherming van den walvischstand.
Toegetreden zijn Groot-Brittannië en Dominions, Noorwegen, Vereenigde Staten van Amerika, Argentinië.
H. Visser.
2° Inzake politietoezicht op de Noordzee-visscherij. Dit toezicht steunt op twee internat. verdragen, gesloten in het einde der vorige eeuw tusschen de oeverstaten, uitgezonderd Zweden en Noorwegen en omvat de Noordzee tusschen Dover-Calais en den breedtegraad van 61° N., dat is van de Noordpunt der Shetland-eilanden recht Oostelijk naar de Noorsche kust.
Het eerste verdrag (het verdrag van ’s Gravenhage van 6 Mei 1882) behandelt de politie tegenover de visschers van alle contracteerende partijen; het tweede het tegengaan van de misbruiken voortvloeiende uit den verkoop van sterken drank. Het eerste verdrag bestrijdt visch- en tuigroof, tuigbeschadiging, vechterij e.d., het tweede verdrag (van 16 Nov. 1887, door Frankrijk niet geratificeerd) verkoop of ruil van visch en tuig tegen sterken drank. Het toezicht is internationaal en wordt uitgeoefend door politiekruisers der oeverstaten, dat zijn speciaal hiervoor aangewezen oorlogsschepen en voorzoover België betreft, staatsschepen. De schepen zijn kenbaar aan een blauw en geel geblokten wimpel; zij hebben bepaalde voorrechten t.o.v. binnenloopen van vreemde havens. De politioneele taak wordt internationaal uitgeoefend t.o.v. de visschers; de scheepsbewegingen worden nationaal geregeld en zijn niet internationaal gecoördineerd. Door de langdurige werking komt politioneel optreden sporadisch voor.
De enkele aanwezigheid bij de visschersvloten werkt reeds voldoende repressief; intrekking zou echter spoedig tot terugval leiden. Niet geregeld is de verhouding van de later ontstane Deensche Snurrevaad(seine)-visscherij t.o.v. de overige wijzen van visschen.
De Ned. politiekruisers Nautilus en Jan van Brakel geven op de vischgronden veel medische, werktuigkundige en radiotechnische hulp en verzenden dagelijks een praairapport, inhoudende vischterrein, gepraaide schepen en hun vangsten, welk rapport in de Staatscourant wordt opgenomen.
Visscherijwet De visscherij is in Nederland geregeld bij de wet van 6 October 1908 (zie den tekst in K.B. 5 Oct. 1931, Stbl. 410). De wet maakt onderscheid tusschen zeevisscherij, kustvisscherij en binnenvisscherij. De zeevisscherij is vrij, behoudens de verplichting van het doen van aangiften bij waterschout, commissaris van politie of burgemeester. Zij is voorts onderworpen aan het verdrag tot regeling van de politie der v. in de Noordzee, buiten de territoriale wateren (zie K.B. 20 Maart 1884, Stbl. 40; zie boven). Voor de kustvisscherij is een consent noodig. Voor de binnenvisscherij moet men een akte hebben, behoudens voor het visschen met één hengel.
Het is verboden te visschen in water, waarvan een ander rechthebbende op het vischrecht is, zonder diens vergunning. Vischrecht kan niet meer van den eigendom van het water afgescheiden. Oude heerlijke vischrechten kunnen steeds worden afgekocht.
Er bestaat een College van de visscherijen en een Raad voor de Visscherij, belast met het geven van voorlichting aan de Regeering, de raad speciaal voor wat betreft de belangen der visschers. Het toezicht op de uitvoering der v.-wet is opgedragen aan de visscherij-inspectie. Struycken.
In België bestaat geen algemeene wet op de v. Wel zijn er een reeks wetten en besluiten, die deze aangelegenheid regelen. De voornaamste zijn:
1° voor de riviervisscherij of binnenvisscherij, welke afhankelijk is van het Beheer van waters en bosschen: de wet van 19 Jan. 1883 gewijzigd door de wet van 5 Juli 1889, en het K.B. van uitvoering van 31 Mei 1913.
2° Voor de zee- en kustvisscherij: behalve het disciplinair en strafwetboek voor de koopvaardijvloot en de zeevisscherij van 5 Juni 1928 en verschillende internationale conventies, waaronder de conventie van Den Haag van 6 Mei 1882 op de politie der zeevisscherij in de Noordzee buiten de territoriale wateren (zie boven), zijn te citeeren de wet van 19 Aug. 1891 op de v. in de territoriale wateren en het K.B. van uitvoering van 5 Sept. 1892.
De overtredingen kunnen vastgesteld worden o.m. door de officieren van de gerechtelijke politie, de waterschouten en hun agenten, de gecommissionneerde zeekapiteins, de commandanten van staatsschepen, de beambten van het tolbeheer, en van het beheer van bruggen en wegen.
De dienst der zeevisscherij behoort in België tot het Beheer der Marine (ministerie van Vervoer). Hij is o.m. belast met al wat betrekking heeft op het onderwijs; de wetgeving; de internationale conventies; de maatschappelijke voorzorg en verzekeringen inzake zeevisscherij. Tevens houdt hij zich bezig met wetenschappelijke onderzoeken op hetzelfde gebied.
Bij het Ministerie van Vervoer is als consultatief lichaam de Hoogere Raad der Zeevisscherij gehecht. Deze heeft tot bevoegdheid advies uit te brengen in alle vraagstukken, die betrekking hebben op de zeevisscherij en op de handelstakken, die er mee in verband staan.
Lit.: Almanach Royal (1937). Rondou.
D) Sport
De visscherij-sport beperkt zich tot hengelen; de hengelstok is aan het eindpunt voorzien van glijringen, topoogen of haspels, waardoor het snoer glijdt: een lijn van Japansche zijde, tortue of Silk Cast, aan het einde waarvan het aas is bevestigd aan een hoek, haak, of angel. Aas en snoer wisselen af naar gelang van de visch, waarnaar men hengelt. Voor het visschen in draaistroomen gebruikt men de paternoster, d.i. een snoer met zinktuig (meestal theelood). Hengelen naar paling of aal heet peuren, en geschiedt met een peur of poer, d.i. een bos wormen, aan draden geregen, kop in staart uit, verbonden aan een sterk snoer en vlak boven dezen bos wormen een verschuifbaar lood.
Een Ned. organisatie voor deze sport is het Centraal Nederlandsch Hengelaars Verbond (C.N.H.V.) te Den Haag.
Lit.: C. Misset, Hengelen in de practijk (z.j.). De Grood.