1° (V. van Haarlem; ook: van der Meer) Jan, schilder. * 1628 te Haarlem, ✝ 1691 aldaar; verdienstelijk landschapschilder onder invloed van Jac. Ruysdael en Fil. de Koningh.
Lit.: v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex.
2° (V. van Delft) Johannes, schilder. * 31 Oct. 1632 te Delft, ✝ 15 Dec. 1675 aldaar. Een der grootste figuren onzer schilderschool en wereldberoemd vooral om zijn genrestukken, waarin de problemen van het licht op geheel persoonlijke wijze behandeld zijn. Door geen meester is ooit dat sereene, klare licht geëvenaard, dat wij in zijn werken treffen en dat er een stemming van stilte en weldadige rust in toovert. Zijn kleurenpalet en vooral zijn blauw is verzadigd van diezelfde sfeer. Niemand heeft waarschijnlijk ooit zuiverder het diepste wezen van de Hollandsche gemoedsstemming uitgebeeld; wars van alle praalzucht wist hij bezonkenheid en stilte in gelukzalig evenwicht te treffen. Hij is het tegenbeeld van den eindeloos gecompliceerden Rembrandt, die zich verdiepte in dramatische zielconflicten en in romantiek; bij hem geen onthaal op fantasie, maar een louter zich verdiepen in de innigheid, in de harmonische pracht van het dagelijksche leven, zooals zijn gelijkmatig gestemde, evenwichtige ziel het onderging. Die innigheid vond hij overal om hem, in de interieurs waar hij kwam, bij de menschen, die hij ontmoette of in het rustige stadje, waar hij woonde, en voorbeeldeloos wist hij die stemmingen op de edelste, puurste wijze uit te beelden. Zoo werden zijn schilderstukken tot wonderen van verheven harmonie, waarin het stille, glanzende licht, dat in zijn kleuren tintelt, het diep ontroerende element vormt. Hij was het middelpunt der Delftsche school en het karakter van zijn kunst had er grooten invloed o.a. op C. Fabritius en P. de Hoogh. Door een gelukkig toeval bleven de meesterwerken van zijn klein oeuvre grootendeels in ons land (Mauritshuis in Den Haag, Rijks Museum, Amsterdam, Mus. Bovmans, Rotterdam). Schretlen.
Lit.: E. Plietsch, V. v. Delft (1911); Bode, Holl. u. vläm. Malerschulen (1923); A. Plasschaert, J. V. en P. de Hoogh (1924); B.
Reiffenberg, V. v. D. (1924).