Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Toerekeningsvatbaarheid

betekenis & definitie

Toerekeningsvatbaarheid is bij den mensch aanwezig, wanneer hij verkeert in een toestand, waarin een daad met zijn goede en kwade eigenschappen aan hem terecht kan worden toegeschreven en hij daarvoor dus lof of blaam, schuld of verdienste kan beloopen. Die toestand is aanwezig, wanneer hij zich voldoende bewust is van het karakter van zijn handeling en de daad stelt met volle vrijheid van wil.

Wie de vrijheid van wil ontkent, verwerpt daarmee impliciet de t. Wil hij aan dezen term dan toch een bepaalde beteekenis toekennen, dan geeft hij daaraan bijv. den zin van „normale determineer baarheid”, die dan staat tegenover de abnormale reactie op prikkels, die men vindt bij menschen met bepaalde geestes-storingen.

Noodzakelijke voorwaarde voor de vrije wilsbepaling is het gebruik van het verstand. Alle factoren dus, die het gebruik van het verstand opheffen of verminderen, doen ook de t. geheel of gedeeltelijk verdwijnen. Verminderde t. voor alle daden vindt men daarom bij kinderen en gedeeltelijk krankzinnigen, geheel niet toerekenbaar zijn idioten en algeheel krankzinnigen. (Voor de kwestie van de zedelijke krankzinnigheid, zie → Moral insanity.) Tijdelijke ontoerekenbaarheid vindt men bij een toestand van slaap, geestelijke bedwelming (bijv. dronkenschap), hypnose.

Voor bepaalde handelingen kan de t. ontbreken bij onvrijwillige en dus onschuldige onwetendheid. Een sterke passie, vrees enz. kunnen de t. verminderen. Voor daden, waartoe men physiek gedwongen wordt, is de mensch niet verantwoordelijk; zedelijke schuld kan echter ontstaan, wanneer instemming met de daad op den dwang zou volgen.

P. de Jong.

Lit.: Cathrein, Moralphilosophie (51924, 89-103).

Toerekeningsvatbaarheid (Ned. strafrecht.) Met t. wordt aangegeven een zoodanige geestelijke gesteldheid van den delinquent, dat hem zijn delict kan worden toegerekend, m.a.w. dat dit delict hem kan worden toegeschreven als zijn eigen werk, uit zijn vrijen wil direct of indirect voortvloeiend. Terminologisch onderscheidt men wel t., als eigenschap van den dader, en toerekenbaarheid, als iets van de daad. Immers niet de dader wordt toegerekend, maar de daad ààn den dader. In het Ned. Strafrecht wordt van t. gesproken in tegenstelling tot ontoereken(ingsvat)baarheid op grond van krankzinnigheid en dergelijke psychische abnormaliteiten. De Ned. wet eischt voor de straf niet het bewijs der t., maar sluit de strafbaarheid van den dader uit voor het geval het ontbreken der t. bewezen, althans voldoende gebleken is.

Art. 37 W. v. S. luidt immers: Niet strafbaar is hij, die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner geestvermogens niet kan worden toegerekend. Zie verder onder → Psychopathie.

Lit.: Pompe, Handboek van het Ned. Strafrecht (21938, § 23 en 24). Pompe.

Toerekeningsvatbaarheid (Belg. strafrecht)

T. is de mogelijkheid om tot een persoon een gedraging te herleiden als tot haar oorzaak. T. wordt in het Belg. strafrecht door de wet niet nader omschreven. Doch de Belg. strafwet voorziet enkele gevallen van niet-toerekenbaarheid, omschreven in art. 71, nl. krankzinnigheid en overmacht.

Er is overmacht, wanneer de dader gehandeld heeft onder den invloed van een macht, waaraan hij niet heeft kunnen weerstaan. Collin.

< >