1° Stadje in het Zuiden van de prov. Henegouwen (XIII 176 E5); schilderachtig gelegen aan den samenloop van Samber en Biesmèle (zie afb.7 op de pl. t/o kol. 160 in dl. XIII). Opp. 1 644 ha; ca. 7 000 inw.
Bestaat uit de „ville haute” op den steilen plateaurand en de „ville basse” in het insnijdingsdal. Landbouw, veeteelt, boschbouw, zandsteengroeven. Metaalnijverheid, scheepstimmerwerven, leerlooierijen. T. bezit nog gedeeltelijke overblijfsels van een zeer oud verleden, nl. de „Tour Notger”.
Belfort, verbouwde kerken, de post, het Atheneum en de school van de Zusters van O. L. Vróuw zijn bezienswaardige gebouwen.
St.
Rochuskapel en St. Rochusprocessie, een type van „marche militaire”. T. was een sterke vesting, die herhaaldelijk belegerd werd. Eertijds afhankelijk van het prinsbisdom Luik.
Prachtige en te weinig bekende wandelingen in de onmiddellijke omgeving: „Calvaire” en „Bois du grand Bon Dieu”; „hangende” tuinen; Ermitage. In het Samberdal (omstreken): Romaansche kerk van → Lobbes, indrukwekkende ruïnes van de abdij van → Aulne, aan een afgesneden meander.2° Land van Thuin of Thudinië, ook „Pays de Liège” genoemd, kleine landstreek ten Z. en Z.O. van Thuin. De primaire, sterk geplooide rotsen van den ondergrond zijn met vruchtbaren leemgrond bedekt en daarom zeer goed rendeerend voor landbouwcultures en veeteelt; talrijke groote hoeven; de bevolking leeft hoofdzakelijk van landbouw, een gedeelte echter werkt in de metaalnijverheid van het bekken van Charleroi en van het Fransch grensgebied. De streek is in het Noorden en in het Westen door bosschen omzoomd; in het N.W. begrensd door het insnijdingsdal van de Samber; doorstroomd door de Biesmèle. Eertijds een enclave van het prinsbisdom van Luik. V. Asbroeck.