Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Tempel (gebouw)

betekenis & definitie

A) De Joodsche tempel te Jerusalem.

1° De t. van Salomon werd door dezen gebouwd op een effen gemaakt plateau van de heuvels Sion en Moria aan de Oostzijde der stad. De tempelbouw werd begonnen in 968 v. Chr.; zeven jaar later had de inwijding door Salomon plaats (3 Reg. 9). Bouwplan en inrichting kwamen overeen met die van den ➝ Tabernakel in de woestijn, doch met dubbele afmetingen. Het heilige en ’t heilige der heiligen werden opgetrokken van steen en overdekt met cypressenhout. Beide waren gescheiden door een wand van kostbare houtsoorten en een voorhangsel. Rondom dit heiligdom stonden bijgebouwen, waarin de kostbaarheden en benoodigdheden voor den eeredienst bewaard werden. Daaromheen waren twee voorhoven voor de priesters en voor het volk, het laatste lager gelegen dan het eerste. Op het voorhof der priesters stonden het brandofferaltaar, koperen waschbekken en andere vaten als in den ➝ Tabernakel. De t. werd gerestaureerd onder de koningen Joas (836-797) en Josias (638-608). Bij de belegering der stad door ➝ Neboekadnezar in 697 werd de t. geplunderd en in 687 tegelijk met de stad verwoest.
2° Tempel van Zorobabel. Een decreet van ➝ Cyrus in 538 stond den Joden toe uit de ballingschap van Babylon naar hun land terug te keeren en den t. te herbouwen. Z., de leider der teruggekeerden, werd hierin belemmerd door de Samaritanen. Eerst in 520 na een nieuw decreet van Darius Hystaspes begon de herbouw van den t., die in 516 voltooid was. In 168 v. Chr. plunderde en ontheiligde Antiochus IV van Syrië den t., die in 164 door Judas den Maccabeër gezuiverd en ingewijd werd. ➝ Encaenia.
3° Tempel van Herodes. Om de gunst der Joden te winnen verfraaide en vergrootte koning Herodes de Groote den t., waaraan een derde voorhof (der heidenen) toegevoegd werd, zoodat de tempelplaats het dubbele der oorspronkelijke oppervlakte besloeg. Een steen wees de plaats aan, waar tot 587 de ark gestaan had. H. begon deze restauratie in 19 v. Chr., welke voortgezet werd tot onder Herodes Agrippa II in 64. Zes jaren later reeds deelde de t. in den ondergang der stad. Na dien tijd bezitten de Joden geen t. meer. Thans staat op de plaats van den vroegeren t. de moskee van Omar.

Kroon.

In de Christelijke iconographie geldt de tempel van Salomon als het prototype van den tempel, waarvan Christus sprak, die verwoest zou worden en welken Hij in drie dagen zou opbouwen; het gouden altaar beduidt Christus; het bezoek der koningen van Saba duidt op de aanbidding der wijzen, terwijl Salomon weer het type is van het kind Jesus.

Lit.: K. Künstle, Ikonogr. der christl. Kunst (I, 294-296).

p. Gerlachus.
B) Heidensche tempels.
a) Kanaänietische tempels (opgegraven te Sichem, Tell en Nasbe en Beisan) zijn meestal driebeukige gebouwen, waarvan het middenschip de cultusruimte schijnt te zijn. Soemerische (bijna alleen bekend uit de inscripties) en Babylonisch-Assyrische tempels (bekende specimina in Babel, Borsippa en Assjoer) bestonden veelal uit twee deelen: het eigenlijke godshuis (meerdere ruimten om een binnenhof, cultusplaats tegenover den ingang) en een tempeltoren, zikkoerat geheeten; zie ➝ Toren van Babel. Ze zijn echter niet zoo bewaard gebleven, dat we er ons een volledig beeld van kunnen vormen.
b) Voor Egyptische tempels, zie ➝ Egypte.
c) Voor Grieksche tempels, zie ➝ Griekenland (sub Bouwkunst).
d) Voor Romeinsche tempels, zie ➝ Romeinsche Rijk (sub Bouwkunst). Zie ook ➝ Etrurië.
e) Oervorm van den Indischen Hindoe-tempel was het dorpsheiligdom, dat reeds alle elementen bevatte (cella, antarala, mandapam; ➝ Indië, sub IX. Ind. kunst). Eerst hadden Wisjnoe (in het N.) en Sjiwa (in het Z.) hun tempels in eigen stijl, waaruit later, door vermenging de ➝ Tsjaloekjastijl ontstond, vnl. in Midden-Dekkan. De Wisjnoe-tempel is de ➝ sjikhara-tempel, de Sjiwa-tempel de ➝ wimâna-tempel; bij den Tsjaloekja-stijl zijn sjikhara en wimana samengesmolten tot een nieuwen vorm, terwijl de plattegrond stervormig en het geheel tot vier in een kruisvorm geplaatste cella-bouwsels werd, gegroepeerd om een centrale mandapam en op terrassen geplaatst. De Dzjaina’s schiepen geen nieuwen stijl, doch brachten den voorafgeganen tot de hoogste pracht; veel ervan werd verwoest door de Mohammedanen, doch oefende toch een onmiddellijken invloed uit op de ontwikkeling der moskeeën. De terrassentempels (in Assyrië zikkoerats geheeten) werden pas later met den Boeddh. stoepabouw verbonden: in Achter-Indië alleen in Cambodja (Prangs); op Java de Boeroeboedoer. Zie verder ➝ Indië (sub IX, Indische kunst); ➝ Oriëntatie; ➝ Pagode.

Evenals voor Ned.-Indië (➝ Ned.-Indië, sub VIII A, Bouwkunst) doen ook in Vóór-Indië reeds eenige Europeanen, en wel vnl. missionarissen en zendelingen, pogingen om nieuwe bouwwerken in inheemschen stijl op te trekken, om aldus, met benutting van het voorhanden cultuurbezit, nader te komen tot een landeigenChristelijk-Indische bouwkunst (ontwerp voor een Kath. kerk in N.-Indischen stijl van p. E. Heras S.J.; uitgevoerde Prot. kerk in Z.-Indischen stijl in Tiroepatoer). Zie ook ➝ Tjandi.

Voor de Mohammedaansche moskeeën, zie ➝ Islam (sub C, Islamietische kunst).

Lit.: Emanuel La Roche, Indische Baukunst (1921); E. Diez, Die Kunst Indiens; E. B. Havell, Ancient and medieval architecture of India (1915); K. Woermann, Gesch. der Kunst (II, 1915); James Fergusson, History of Indian and eastern architecture (1910). Hendricks.

< >