Gem. in Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen in de prov. Zeeland; omvat de stad S. en de dorpen St.-Anna-ter-Muiden en Heille.
Ca. 2 900 inw. (70 % Kath.; 20 % Ned.Herv.). Opp. 2 358 ha; klei.
Landbouw en veeteelt. Tuinbouw komt op (fruit voor export).
Industrie: steenbakkerij en meubelfabriek. Onderwijsinrichtingen: o.a.
Fr. kostschool (Broeders van de Christel, scholen, gevestigd sinds 1908, L.O., M.O. en handelsonderwijs); en de Kon. kantwerkschool (Sluische kant). Veel toeristenbezoek, vooral vanuit België.
Bezienswaardig zijn het stadhuis (14e e.; → Zeeland) en de Kath. kerk (1927). Tramverbinding met de Belg. kust (Knocke) en met Breskens.C. v. d. Broek.
Geschiedenis Sluis, vóór 1331 meestal Lamminsvliet geheeten, ontstond in de 13e eeuw aan het Zwin, als voorhaven van Brugge. Sedert ca. 1400 was S. een belangrijke schakel in den vestinggordel van Vlaanderen. De stad is herhaaldelijk door krijgsbenden platgebrand en herbouwd, hield in den 80-jarigen oorlog aanvankelijk de zijde van Oranje, werd in 1587 door Parma ingenomen, in 1604 door Maurits veroverd en bleef (behalve 1794-1814, toen het Fransch was) tot Nederland behooren. In de 19e eeuw werden de vestingwerken gesloopt. Vóór de Hervorming bezat Sluis 2 parochiekerken (St. Maria en St.
Jan Bapt., beide afgebroken). Sedert ca. 1578 heerschte de Hervorming; na kort herstel (1587-1604) werd het Katholicisme weer verdrukt; tot 1703 stond er zelfs geen priester. Dat ondanks de opgelegde Protestantiseering het Katholicisme overheerschend bleef, is deels een gevolg van de belending der Spaansche Nederlanden.
Lit.: J. H. van Dale. Blik op de vorming van S. (1871); Krüger, Bisd. Breda (IV 584 vlg.); Beekman, Geschiedk. atl., kerkel. indeeling omstr. 1550 (III 1923, 105 vlg.).