(Simon Anglus), Heilige, Carmeliet. * Waarsch. in het graafschap Kent (Eng.) op het eind der 12e e.,♱ 16 Mei 1265 te Bordeaux. Op het kapittel te Aylesford (1245) werd hij gekozen tot zesden generaal van zijn Orde, den eersten sedert de vestiging der Orde uit het Oosten in West-Europa.
Hij paste den regel aan deze veranderde omstandigheden aan, en verkreeg daarop de goedkeuring van Innocentius IV en de opname der Orde onder de Bedelorden. Gebed en overweging bleven nochtans als eerste roeping beschouwd worden.
In de Nederlanden stichtte S. in 1249 de kloosters te Haarlem en Brussel. Op 16 Juli 1251 verscheen hem de H.
Maagd en gaf hem in het kleed der Orde, waarvan het scapulier als onderscheidend deel gold, het onderpand van haar bijzondere bescherming. Om hierin te deelen namen vele leeken ook dit kleed der Orde aan, wat de grondslag werd van de broederschap van het H.
Scapulier van den Carmel. Twee Maria-hymnen, Flos Carmeli en Ave Stella matutina, worden nog steeds, als door hem gedicht, gebeden en gezongen.
Feestdag 16 Mei. Vgl. de art.Carmelieten en → Scapulier. Feugen.
Lit.: Acta Sanct. (Maj. III en VII); A. Monbrun, Leben des H. S. v. Stock (1888); T. Brandsma O. Carm., Carmelite Mysticism (Chicago 1936); id., in: Carmelrozen (Mei 1937, 16).
In de iconographie wordt Simon afgebeeld knielend voor de H. Maagd, die hem het scapulier overrijkt. Bekend zijn werken van W. Damery (Parijs en Mainz), Caspar de Crayer (Gent).
Lit.: K. Künstle, Ikonogr. der Heiligen; Mâle, L’art relig. après le Concile de Trente (blz. 450); A. Michel, Hist. de l’art (VII, 231).