In ruimen zin benaming van een groep Middel-Indische talen, die zich parallel met (maar onafhankelijk van) het Sanskrit uit het oudste Indisch hebben ontwikkeld, en naar alle waarschijnlijkheid reeds ca. 600 v. Chr. over de door Ariërs bezette gebieden van Voor-Indië verspreid waren.
Buiten het → Pali en de opschriften van Asjoka (→ Açoka) berust onze kennis van het P. op de Prakrittalen in engen zin, nl. een aantal in uitsluitend literair gebruik voorkomende, geographisch onderscheiden (→ Magadhi, Maharasjtri e.a.), doch met de gesproken volkstaal slechts onrechtstreeks verbonden kunsttalen. Zie → Indië (VII Taalk. overzicht).Scharpé.
Prakritletterkunde Deze omvat de → Pali-literatuur (→ Boeddhistische literatuur; Dzjataka; Boeddhaghosja; Mahawamsa; Milindapanha); de in Ardhamagadhi en → Maharasjtri gestelde godsdienstige boeken der Dzjaina’s (→ Jaina’s) en ten slotte een niet zeer productieve kunstliteratuur. De lyriek, hoofdzakelijk liefdeslyriek, is vooral te vinden in de Sattasai (700 strophen) van vorst Hala Satawahana (1e of 2e eeuw n. Chr.), een niet zonder kunstzin gecompileerde keur van volksliederen in Maharasjtri, waarvan de kern tot het begin onzer jaartelling reikt. Aan kunstdichtwerken zijn bewaard de epen Setoebandha (vóór de 6e eeuw n. Chr.) en Gaudawaha (historisch, ca. 750 n. Chr.), plus het tooneelstuk (uitsluitend in P.) Karpoeramandzjari van → Radzjasekhara.
In het Sanskrit tooneel komen als regel gedeelten in het P. voor, in overeenstemming met den socialen stand van de personages. Zie verder ook→ Kathasaritsagara.
Lit. : Winternitz, Gesch. d. ind. Litt. (III 1922); v. Glasenapp, Die Literaturen Indiens (1929).
Scharpé.